armen vol met pasgeboren kinderen hadden. Plots zag hij hoe ze al die kinderen naar hem toe gooiden. Jakkes, daar viel er één boven op z'n gezicht. O, bah! Wat vies. Die kleine had een natte luier. Met een schrik werd Ali wakker en keek in het grijnzende gelaat van de kok, die juist voorbijgaande Ali had zien liggen en hem met een natte dweil een tik op z'n gezicht had gegeven. Ali rende de room uit en holde als bezeten naar de kombuis, waar hij nog 't bulderende gelach van kokki kon horen, die de reuze mop aan het inmiddels toegeschoten personeel vertelde.
Schenk was de commandobrug opgeklommen en stormde bij de kapitein binnen. ‘Kap! Een naam alsjeblieft. Een naam!’
‘Paramaribo!’
‘Neen, neen. Geen pret, kap. Een naam moet ik hebben. Ik kreeg juist van de marconist een telegram, dat ik een zoon heb gekregen.’
‘Wel gefeliciteerd, hofmeester! Je ben een reuze Bram!’
‘Bram! Bram! Hij zal Bram heten!’
En zo werd, zij het op een enigszins ongewone manier, de naam van de jongste telg bepaald.
In den Helder, Bram's geboorteplaats en dus ook de woonplaats zijner ouders, lag moeder in bed, met 't pasgeboren wichtje in haar armen. Ze bewonderde z'n snuitje en was al even opgetogen als de vader. Als dat telegram nu maar terecht kwam. Zelf had ze er niet zoveel verstand van, maar haar broer had gezegd dat je 'n radiotelegram kon verzenden en toen had ze 't maar gedaan. Leuk, nou kon vader zelf vertellen hoe of z'n jongen moest heten. Wat zou hij worden. Geen zeeman, zoals zijn vader wil. O, neen, zeeman zijn en dan bij nacht en ontij op 't water..?
Moeder stond nu al duizend angsten uit, wanneer het stormde en vader uit was. En zou ze dit straks nog moeten doen om haar jongen ook? Integendeel,