| |
21
We waren terug in de werkkamer van de bevelhebber op Fort Zeelandia. Het was soms moeilijk de draad van het gesprek weer op te nemen. Ik had intussen zelf weer allerlei mensen gesproken en had bijvoorbeeld geluncht met de ambassadeur van Brazilië, Luis P. Lampreia, een ervaren diplomaat, die een decennium in Washington D.C. was gestationeerd geweest. In zijn kamer stond een met zilver omlijst portret van zijn overgrootvader, die als Portugees ambassadeur naar Rio de Janeiro was gekomen, waarna zijn grootvader en vader - die Luis als baby in zijn armen hield - eveneens als diplomaten hadden gediend. Hij herinnerde zich uit 1983 de eerste besprekingen van generaal Venturini met Desi Bouterse, waarbij ook ambassadeur Herrenberg aanwezig was geweest.
‘Wij hadden twee langdurige gesprekken met de bevelhebber,’ aldus ambassadeur Lampreia, ‘een gesprek van drie uren en een gesprek van vier uren. Generaal Venturini is een man met een dertigjarige carrière als militair en als diplomaat. Ik kan u zeggen, dat we ons hebben verbaasd. Bouterse is een man met een visie. Gedurende al die uren van intensieve conversatie behoefde hij zich niet eenmaal te corrigeren. Hij versprak zich nooit. Waar wij ons realiseerden, dat hij pas sinds enkele jaren van het militaire bedrijf in de staatkunde was terecht gekomen, kan ik u verzekeren dat generaal Venturini en ik ons verbaasden over het gemak, waarmee de bevelhebber over de staatzaken sprak.’ Ik probeerde overste Bouterse in summiere bewoordingen iets over dit gesprek te vertellen, maar Desi maakt op mij de indurk van een man, die niet van geklets houdt en vooral niet van geklets over zichzelf. Hij wilde meteen aan de gang en verder gaan met onze gesprekken om geen tijd te verliezen.
En juist, omdat hij weinig of niet over zichzelf spreekt, wil
| |
| |
ik hier een functionaris van Suriname citeren: ‘Desi's zwakte is, omdat hij van huis uit geen intellectueel is, dat hij moeite heeft met formuleren. Maar ik vind, dat hij deze eerste vier jaren vierhonderd procent is vooruitgegaan. Hij formuleert nu exact en precies. Hij is ook zeer zorgvuldig met alles, soms misschien te zorgvuldig, wat zijn beslissingen onnodig vertraagt.’ Verder zal ik niet gaan, want ik ben er zeker van, dat hij nog meer persoonlijke opmerkingen uit dit manuscript zou schrappen.
Bevelhebber Bouterse vervolgde: ‘Vele critici en buitenlandse waarnemers, die hier een blauwe maandag neerstrijken, begrijpen eenvoudig het revolutionaire proces niet, dat hier aan de gang is. Velen nemen zich niet de moeite naar onze beweegredenen en daden te luisteren. Men pint zich vast op de doden van 8 en 9 december 1982, en interpreteert dat incident als een op zichzelf staand en geïsoleerd gebeuren. Het was echter een incident, dat een onafscheidelijk deel uitmaakte van het revolutionaire proces. Stop je bij dit gebeuren, dan kom je er nooit uit. Dan ontstaat er een soort verstandsverbijstering. Men kan dan niet meer in redelijke alternatieven denken en oordelen. Dan raakt men bovendien het doel waarmee we bezig zijn uit het oog: het tot stand brengen van de werkelijke dekolonisatie van Suriname, gekoppeld aan de democratisering van het volk over de hele linie.’
Ik dacht, hij begint er zelf over, dus ik haakte opnieuw in.
Bouterse reageerde geïrriteerd: ‘Waarom intrigeren onze moeilijkheden u toch zo? Het is schijnheilig die belangstelling vanuit het buitenland voor onze doden. Ik geloof gewoon niet, dat de zogenaamde diep beleefde emoties vanuit Den Haag over onze problemen oprecht zijn. Ik kan u verzekeren, dat we van 1980 met constante pogingen van de contra's tot in alle organen van het land te maken hadden om de revolutie te frustreren. We zijn hier allemaal, ik ook, vierentwintig uur per dag bezig met de vraag “Wat gaan we voor dit volk doen?”. We zitten midden in een zoek-proces, in een bewustzijns-proces, en dan kan je niet gebruiken, dat er tot in de top van het leger toe wordt geprobeerd een wig te drijven in de krachten van de revolutie. Wat hier gebeurt is een complexe aangelegenheid. We weten maar al te goed, dat de contra-revolutie dit in de kortste keren ongedaan zou willen maken.
Dus afgezien van wat er in de loop van 1982 gebeurde, was het voor de revolutionaire leiding meer dan duidelijk, dat er een resolute ingreep noodzakelijk was. Zoals ik reeds heb gezegd, de ingreep was hard, maar ik verzeker u, als het nodig zou zijn voor de verdediging van de revolutie zullen we opnieuw met kracht terugslaan. Ik vertelde u reeds hoe men in
| |
| |
die dagen bezig was om de studenten de straat op te krijgen. Men wilde een incident uitlokken, waarbij militairen op studenten zouden gaan schieten. Wanneer je scholieren en studenten zover kunt krijgen, dat ze met stenen gaan gooien of auto's in brand gaan steken, dan heb je de poppen aan het dansen. Dan zouden er nog meer slachtoffers te betreuren zijn geweest. Dan zou de wereldpers hebben gerapporteerd, dat thans in Suriname een repressief militair regime was opgestaan. We zouden onmiddellijk het stempel hebben meegekregen de onderdrukking van het volk na te streven. Het tegendeel is waar.
Ik wil niet veel over het intrekken van de ontwikkelingshulp zeggen, maar mijns inziens heeft die stap van Nederland werkelijk niets met de doden van 1982 te maken. Waar het wel mee te maken heeft, is dat bepaalde kringen de controle over Suriname of de controle over wat hier gebeurt kwijt zijn. Niets anders. We zijn niet van plan om langer toe te staan, dat mensen die de economische macht in handen zouden hebben, de politieke lijn van wat er in dit land gebeurt zouden bepalen. In de slachtoffers zijn noch Den Haag noch Washington geïnteresseerd. Wat gevoeld wordt, is dat het imperialisme hier een nederlaag heeft geleden.
We hebben sedert 1980 contacten op ministerieel niveau met Washington trachten te bevorderen. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Harvey Naarendorp, sprak bijvoorbeeld onder meer met de toenmalige vice-president, Walter Mondale. Ook na de komst van Ronald Reagan zijn er openhartige gesprekken gevoerd, bijvoorbeeld tussen minister Al Haig en Naarendorp. We hebben de Verenigde Staten onomwonden uiteengezet, dat we hebben gekozen voor een Surinaamse vorm van socialisme en wel om de eenvoudige reden, dat we er langs open, kapitalistische weg nooit zouden komen. We hebben geduldig uiteengezet dat er in Suriname geen sprake was van een onintelligente of naïve keuze, maar dat onze besluitvorming en ons handelen zich voltrok op basis van een historisch gegroeide realiteit. Tenslotte moeten we knokken voor een ons toekomende plaats op de wereldmarkt, want de beste plaatsen zijn al bezet en de koek is meestal reeds lang verdeeld. Daarom moet de wederopbouw van de Surinaamse economie ook voorzichtig en weloverwogen gebeuren, ook omdat de wereldmarkt nauwelijks meer “vrij” is te noemen.
Ook in 1983 hebben enkele ministers en de premier, de heer Alibux, in de Verenigde Staten bezoeken gebracht aan de autoriteiten daar en het Surinaamse standpunt inzake de behartiging van onze belangen in de regio alsmede in internatio- | |
| |
naal verband nauwkeurig uiteengezet. We hebben de indruk, dat er de laatste tijd meer begrip is ontwikkeld in Washington voor waar we hier eigenlijk precies mee bezig zijn. Er wordt steeds beter begrepen, dat kleine staten, als Suriname hun eigen revolutie moeten maken, hun eigen revolutionaire theorieën moeten kunnen ontwikkelen, hun eigen vormen voor transformatie van de samenleving zullen moeten zoeken en dat tegen de achtergrond van de supermachten, kleine staten van geen van beide zijden speciale gunsten hebben te verwachten. Het Kremlin is bereid gebleken om in te springen voor Cuba, een staat met meer dan tien miljoen inwoners, maar niemand kan verwachten, dat de Sovjet-Unie op de bres zal gaan staan voor een ministaat aan het andere einde van de wereld met een paar honderdduizend bewoners.
We hebben tussen 1975 en 1980 de gebondenheid aan Nederland - mede door de cons-leden en zeker psychologisch gezien - als knellend ervaren. Je zou deze tendens misschien met die in sommige olieproducerende landen kunnen vergelijken. Het feit dat verschillende van deze landen over voldoende fondsen beschikken, lijkt een zekere nonchalance op te wekken in de buitenlandse politiek. Men kan er wellicht in zeker opzicht zelfs het gebrek aan onderlinge solidariteit van de Arabische staten mee verklaren. Wanneer men daaraan de betrekkelijk logisch te verklaren introverte houding en instelling van onlangs souverein geworden landen toevoegt, dan heb je een globaal beeld van wat er in Suriname in dit opzicht tussen 1975 en 1980 is gebeurd.
Ik heb in al mijn gesprekken, zowel extern als intern, en direct na de wijzigingen, zoals deze zich na 1980 hebben voltrokken, met klem benadrukt, dat we een zekere verbondenheid met Nederland niet los zouden kunnen laten. De realiteit van de situatie is en blijft, dat er een aanzienlijk aantal Surinamers in Nederland wonen. We hebben meer dan drie eeuwen banden met Nederland gehad. We spreken Nederlands, terwijl we op het Latijns-Amerikaanse continent wonen. Het zou immers absurd zijn, om nu, na enkele onplezierige ervaringen aan beide kanten, zonder meer te zeggen “die banden bestaan niet meer of hebben nooit bestaan.” Dat zou niet normaal zijn.
We zijn natuurlijk wel van mening, dat het zogenaamde cons-verdrag, het ontwikkelingshulpverdrag in zijn toenmalige historische vorm wel zijn tijd heeft gehad. Er bestaat nu in Suriname een nieuwe realiteit. We zullen dit verdrag moeten aanpassen. Tenslotte zijn er aan beide zijden nieuwe ontwikkelingen geweest. Vaak wordt dit aspect gemakshalve weggelaten. Beide landen zijn verder gegaan. Het is dus inderdaad
| |
| |
zaak om over alles opnieuw te praten. Het uitgangspunt zal daarbij moeten blijven: voldoen aan de verdragsverplichtingen, want voorzover dit een rol speelt moet het wederzijdse respect ruimte blijven behouden in de toekomstige relatie Nederland-Suriname.
Hoofdzaak blijft, lijkt mij, dat de gedragslijn van Den Haag jegens Paramaribo zeer ernstig wordt gereëvalueerd. Dit is belangrijk, ook voor Nederland zelf. Want indien dit niet het geval zou zijn, zullen frustraties ontstaan, die alleen maar moeilijker overbrugbaar zullen worden.
In de Regeringsverklaring van 1 mei 1983 spraken we van “een gevaarlijk dieptepunt” in de verhouding met Nederland. Voor ons blijft het blokkeren van gesloten verdragen, alsmede het gelegenheid bieden aan misdadige huurlingenactiviteiten op Nederlands grondgebied een onverteerbare zaak. Een volkomen onacceptabele zaak. In mijn rede van oktober 1983 voor de Algemene Vergadering van de uno moest ik erop wijzen dat de verhouding met Den Haag werd geschaad door het willekeurig en eenzijdig handelen van de Nederlandse regering: “Handelingen die de diepste essentie van de structuur van het internationale systeem raken. De uno is immers gebaseerd op het honoreren van vrijwillig gesloten overeenkomsten tussen souvereine staten.” Ook in de Algemene Vergadering heb ik uitdrukkelijk verklaard, dat Suriname onweerlegbaar Nederland de hand heeft gereikt om moderne en blijvende betrekkingen aan te gaan, gebaseerd op wederzijds respect en voordeel. Ik voegde eraan toe: “Het zou zijn te betreuren, indien gebrek aan realiteitszin een dergelijke verhouding zou belemmeren.”
We zijn hier nu eenmaal bezig om de onder regie van Nederland gecreëerde onproduktieve, decadente en neokoloniale structuren te ontmantelen en te vervangen door maatschappelijke structuren waarbinnen het Surinaamse volksbelang zal zijn gediend. Waarom blijft Den Haag zich hierbij opstellen als de verongelijkte partij? Sorry, maar ik begrijp dit niet.
We zullen elkaar misschien over en weer hartige verwijten maken, maar door openhartigheid in de relatie tussen beide landen zal een positief resultaat kunnen worden bereikt, wat we bij herhaling trouwens hebben aangegeven, ook in de Regeringsverklaring van 1 mei 1983. Nederland reageerde op ons regeerprogramma zuur, kleingeestig en negatief. Bovendien zo snel, dat we ons afvroegen of Nederland het stuk überhaupt wel gelezen had. Langs diplomatieke kanalen had men ons doen weten, dat de regering-Lubbers hoopte op een handreiking van de zijde van de Surinaamse revolutionaire regering. Ons beleidsprogramma was bovendien in het Ne- | |
| |
derlands gesteld. Premier Alibux heeft het geheel in het Nederlands voor de televisie voorgelezen. De verklaring bevatte onder meer de zinsnede: “Dat het wezenlijk belang van beide volkeren is gelegen in een onverstoorde en succesvolle realisatie van het ingezette revolutionaire proces in ons land, waarmee structuren zullen worden gecreëerd, die een duurzame stabiliteit garanderen waarmee een solide grondslag geboden zal zijn voor een moderne, op wederzijds voordeel gebaseerde samenwerking. Het is te hopen, dat op korte termijn langs de boven aangegeven lijnen, de normalisatie van de verhouding tussen beide landen een aanvang zal kunnen nemen.”
Wat willen ze eigenlijk nog meer in Den Haag? Wanneer daar geen handreiking in zit, waar dan wel? Ze hebben het gewoon niet willen lezen. En de pers heeft, voorzover mij bekend nergens in Nederland melding gemaakt van deze cruciale passage. Dit is dan misschien de eeuw van de techniek en de ultra-moderne communicatiesatellieten, maar soms vraag je je af of we nog in de middeleeuwen zitten. De communicatie over de hele linie tussen Paramaribo en Den Haag blijft abominabel.
Een handreiking was immers niet alleen in ons belang! Wanneer er wijsvingertjes omhoog moeten, zoals ik al heb gezegd, dan kunnen wij van onze kant hierover meepraten. Ik geloof daarom, dat we inderdaad in een open gesprek, in een open dialoog met elkaar de toekomst onder ogen moeten zien. Daarbij zullen we constateren, dat er zakelijke en respectvolle betrekkingen tussen ons zullen ontstaan. En dat deze ontwikkeling even belangrijk is voor Nederland en zijn samenleving als voor ons.
Ik geloof trouwens, dat de Nederlandse regering, misschien met uitzondering van zeer rechtse categorieën, de overtuiging heeft, dat we rechtens inderdaad aanspraak hebben op de ontwikkelingsgelden. Niet alleen op basis van een handtekening, maar ook op basis van gevoelens en verplichtingen jegens het Surinaamse volk. Alle redelijke politici in Nederland van het cda tot en met de cpn lijken unaniem van mening, dat Suriname aanspraak zal kunnen blijven maken op financiële steun om het land op te bouwen.
Op het economische front was intern het wegvallen van de cons-gelden een moeilijke zaak. Het betekende onder meer, dat het importelement van alle projectinvesteringen, die vroeger uit de ontwikkelingspot werden gefinancierd, nu meestal uit de deviezenreserves moesten komen. Dit betekende dus een vorm van interen, waarbij de schuld van de overheid bij de Centrale Bank voortdurend verder steeg. Want behalve het importelement moesten we uiteraard voor alles wat hier in de
| |
| |
ontwikkelingssfeer gebeurde nu zelf betalen. De regering heeft namelijk de lijn aangehouden om de projecten die waren gepland zoveel mogelijk ongestoord uit te blijven voeren. Dus alsof de ontwikkelingsgelden normaal binnen bleven komen. Er worden dus ook nog steeds keurig netjes van alles wat we doen rapporten gemaakt, die we naar de Nederlandse ambassade zenden. Dus ons hele meerjarige ontwikkelingsplan (mop), waar de cons-financiering de basis van vormde, gaat eigenlijk gewoon door. Maar nu dus wel binnen de financieringscapaciteit van Suriname zelf. Het zou goed zijn, indien u over deze en andere details ook gesprekken voerde met de minister van Financiën en Planning, Winston Caldeira.
Bovendien is het voor ons inderdaad steeds moeilijker geworden om leningen in het buitenland te sluiten. Dit ook naarmate de Surinaamse deviezenvoorraad versneld daalde. Uiteraard is de geloofwaardigheid van de Surinaamse solvabiliteit direct gerelateerd aan de capaciteit om te kunnen terugbetalen. Dit heeft dus direct te maken met de deviezenstand van de Republiek Suriname, en minder met de vraag of er buitenlandse schulden zijn. Want die heeft Suriname niet, of althans nagenoeg niet. Maar we bevinden ons dus op het ogenblik in een situatie waarbij de deviezenstand niet toeneemt of stabiel blijft, maar afneemt. Dat moet veranderen en daar werken we aan.
Bovendien ondervinden we last van de wereldcrisis in de zin, dat de investeringslust of de investeringsmogelijkheden bij iedereen zijn afgenomen. Voor 1984 is er misschien een lichte verbetering in deze sector zichtbaar. Gedurende 1983 zijn we er overigens, ondanks alle moeilijkheden, in geslaagd aardig wat bedrijven van de grond te krijgen. Sinds index bestaat, dat is dus sinds begin 1982, zijn er eenendertig bedrijven gestart. We hebben bovendien drie grote ondernemingen in onze planning zitten, 1) een rolling-mill voor aluminiumverwerking, 2) een assemblagebedrijf voor huishoudelijke apparatuur, ijskasten, fornuizen, wasmachines en dergelijke zaken en 3) een uitbreiding van de energievoorziening van het Brokopondo-meer. We zullen gebruik moeten maken van low-turbines om dezelfde hoeveelheid water twee maal te gebruiken. Ik moet nu weg, maar we spreken hier nog over.’
|
|