binnen de samenleving als vanuit het buitenland. Er bestaat geen twijfel over dat de contra's zich onze meest kwetsbare plek bewust waren. Bovendien hadden zij de zittende regering op hun hand, of althans een meerderheid binnen de regering. Daarnaast hadden de contra's vrijelijk entrée tot alle niveaus van de gemeenschap. Ze gingen er dus van uit, dat het een koud kunstje zou zijn om de revolutie terug te draaien. Maar wat ze vergaten was, dat de groep rond mij een duidelijke en fundamentele keuze had gemaakt. Wij waren onder geen enkel beding meer van onze koers af te brengen, laat staan dat we er voor open zouden staan, wanneer de verkeerde mensen zoete broodjes zouden komen bakken.
Wat ik dus uiteen wil zetten is, dat er in 1975 inderdaad een op het eerste gezicht vloeiende overgang is geweest van een koloniale status naar een semi-koloniale status of naar de status van een zogenaamd politiek en staatkundig onafhankelijk land. Maar degenen, die in 1975 de macht overnamen, konden niet anders zijn dan exponenten van een samenleving, die in de koloniale tijd de kansen had gekregen. Dus hiertoe behoorden ook diegenen, die in de koloniale tijd de gelegenheid hadden gekregen om bijvoorbeeld te studeren. Dat was de groep, die zich in de top had genesteld. Dat was de groep, die werd beschouwd als de meest geschikte om de leiding van de staat aan over te geven.
De staatsmacht in Suriname functioneerde als een patronagesysteem: geld, goederen, grond, werk en vergunningen. Dit systeem was bovendien verweven met de meest conservatieve elementen uit de samenleving. Je zou kunnen zeggen, dat over een periode van 1930-1980 een soort alleenheerschappij tot stand was gekomen van een topklasse, die niet meer scheen te kunnen worden weggebrand. De elite kende haar dwingende belangen. Ze had bovendien het ideologische monopolie exclusief in handen. Ze beheerste de media, dus de propaganda en was in staat schrikbeelden over socialisme en communisme op te roepen. Daarbij werd en passant de diepe en authentiek godsdienstige gezindheid van het Surinaamse volk misbruikt. Je zou de situatie aldus kunnen samenvatten: de propaganda of de voorlichting werkte tégen de werkelijke belangen van de massa.
Het gevolg was, dat het volk in segmenten verdeeld bleef, dus het oude liedje van een verdeel-en-heers-politiek. Daarbij kan men ook niet voorbijgaan aan vormen van racisme. Suriname kent immers zijn etnische zuilen. Ik wees reeds op de verscheidenheid van rassen in onze betrekkelijk kleine samenleving. Er bestond, wat de sociologen noemen, verticale integratie. De top, de elite en de onderkant van de maatschap-