kritisch tegenover staat als tegenover de omwenteling in Suriname. Ik denk dus aan dat andere Nederlandse dekolonisatieproces waar de Nederlanders zoveel moeite mee hebben gehad, dat met Indonesië.
Wanneer het ons dus niet zal lukken om de gesloten verdragen met Nederland gehonoreerd te krijgen op basis van onze, ook voor Nederland, de voormalige kolonisator, onaantastbare souvereiniteit en onafhankelijkheid, zullen we zo inventief moeten zijn om elders aan middelen te komen. Suriname is een arm land in verhouding met de rijke Westerse landen. Maar zo arm zijn we nu ook weer niet. Bovendien, we hebben in de jaren na 1980 toch wel wat vrienden gemaakt in de wereld. Dus we zeggen: laten we die uitdaging dan maar aangaan. De tijd zal de uitkomst leren.
Het punt is natuurlijk wel, dat we Nederland goed kennen. We kennen de politieke verhoudingen. We kennen de mensen. We spreken de taal, noem maar op. Het “dealen” met Washington is een geheel andere zaak. Het is een situatie die we honderd percent minder goed kennen. Bovendien is het een veel complexere samenleving, veel groter en veel onoverzichtelijker. Suriname is voor de Verenigde Staten uiteraard een te verwaarlozen factor, behalve op het gebied van de natuurlijke hulpbronnen. Voor ons is Washington een bijna ondoordringbaar instituut.
Suriname kan dus met drie sterke boksers in de ring staan, de Verenigde Staten, Brazilië en Nederland. We hebben ons dus in 1983 vooral toegelegd op het neutraliseren van de twee voornaamste landen in de buitenlandse politiek van Suriname, Amerika en Nederland. Misschien was de komst van generaal Venturini aanvankelijk wel bedoeld om Suriname via Brazilië onder druk van de Verenigde Staten te zetten. Het neutraliseren van de Verenigde Staten en Nederland en het voorrang verlenen aan Brazilië was dus de belangrijkste overweging bij het intensiveren van contacten in de regio. Deze basisfilosofie van de Surinaamse buitenlandse politiek heeft dus ook direct te maken met de vitale vraag: hoe consolideer je je revolutie? Je zoekt dus relaties met datgene, dat je, althans militair gesproken, het meest direct zou kunnen aanvallen, en daarom hebben we te zorgen voor prima betrekkingen met Brazilië.’
Ik breng het gesprek toch nog opnieuw op Cuba terug.
‘De relaties met Cuba ontwikkelden zich, zoals het ging, te gehaast, te geforceerd. Het was eigenlijk een eenrichtingsverkeer. Cuba had hier een vrij uitgebreide ambassade en een ambassadeur. Wij hadden niets in Havana.’