Willem Oltmans in gesprek met Desi Bouterse
(1984)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd16Deze ochtend werd ik door een vrij jeugdige body-guard in een snelle Japanse auto afgehaald voor een gesprek met de bevelhebber. Een machinegeweer moest worden verplaatst omdat ik naast de chauffeur wilde zitten. De jongeman reed als een scheermes en in enkele minuten stopten we bij een villa aan de Suriname-rivier, waar ook de heer Krolis en later premier Alibux aanwezig waren. | |
[pagina 57]
| |
‘Uit de Verenigde Staten zijn berichten gekomen, sommige gebaseerd op uitspraken op het hoogste niveauGa naar voetnoot*, dat de Surinaamse Revolutie in de zak van Cuba zou zitten. Een dergelijke verklaring is ontbloot van iedere grond van waarheid. Ik meen me te herinneren dat premier Lubbers, toen hij in Washington was, die praatjes ook heeft tegengesproken. Het is natuurlijk ook niet waar.Ga naar voetnoot** Wat wèl de waarheid is, is dat we ervaring willen opdoen en modellen willen leren kennen door contacten te hebben met leiders en regeringen die al enige tijd met dit bijltje hakken. Het is echt niet nodig om nogmaals het buskruid uit te vinden. Waarom zouden we bijvoorbeeld niet van de ervaringen van andere landen en andere revoluties, die eerder met cia-inmenging en activiteiten te maken hadden, kunnen leren? Waarom zelf eerst die ervaringen meemaken om methoden te ontwikkelen om je ertegen af te zetten? Maar wanneer we dit doen, wil dit allerminst zeggen, dat we daarom klakkeloos alles van anderen zouden overnemen. Iedere groep van ons, die bijvoorbeeld naar Brazilië of Cuba gaat, krijgt de strikte opdracht om met kritische opmerkingen terug te komen. We bespreken alle ervaringen en gewonnen inzichten met elkaar. We doen dit met alle landen waar onze mensen naar toe reizen. Dus ook met Cuba of Grenada. Wat hoor je dan meteen vanuit het Westen? Dat er Cubaanse adviseurs in Suriname zijn. Om precies te zijn bevindt er zich op dit moment nog maar één militaire adviseur bij ons en dat is de Nederlandse kapitein A. Clemens. De andere Nederlandse militaire adviseur is met vakantie. Dan krijgen we verder te horen, dat het vliegveld Zanderij gereed wordt gemaakt voor het landen van Cubaanse mig's. Moet u zich voorstellen, op het vliegveld van Paramaribo kunnen sedert vele jaren vliegtuigen van alle typen landen, ook jumbo's en ook mig's. Er behoeft niets te worden aangepast. Wat we wel willen doen is de bestaande accomodatie van de airport aanpassen. Dat is alles. Maar meteen worden we een moderne mig-basis. Dat soort vrijwielende pers kunnen we hier echt niet gebruiken. Het geklets in de Westerse pers over Cubaanse adviseurs in Suriname liep feitelijk de spuigaten uit. Eerst werd gezegd, dat er vijfhonderd Cubaanse militairen open en bloot in onze kazernes werden gestationeerd. Alsof je een dergelijk groot aantal Spaans sprekende Cubanen in deze kleine gemeenschap zou kunnen verdonkeremanen. Niet alleen zouden on- | |
[pagina 58]
| |
ze eigen militairen hier uiteindelijk over spreken, maar anders zouden hun vrouwen of familieleden dit wel doen. In de kortst mogelijke tijd zou een dergelijke operatie bekend zijn. Dus de contra-revolutionaire propagandamolen doorzag haar fout op den duur en toen heette het dat Cubaanse militairen in de Surinaamse jungle verborgen waren. Dat zou misschien wel kunnen, misschien wel duizend man ook, maar een dergelijke discussie slaat natuurlijk nergens op. Zelfs een verblijf van Cubanen in onze bossen zou op den duur immers uitlekken. In onze contacten met de Cubanen is trouwens nooit van dergelijke zaken sprake geweest. Men zou mogen verwachten, dat omdat we een betrekkelijk kleine natie zijn en we voor niemand een gevaar vormen, dat men ons met rust zou laten. Het tegenovergestelde is echter het geval geweest. In mijn rede van oktober 1983 voor de 38ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heb ik dus over deze kwaadaardige activiteiten jegens Suriname gesproken. Ik heb in die rede gewaarschuwd, dat pogingen om controversiële etiketten te plakken op het authentieke Surinaamse proces van werkelijke economische bevrijding van ons land van buitenlandse belangen, gedoemd zouden zijn te mislukken. Wat dit betreft, ziet men in Den Haag onze situatie misschien genuanceerder. Nederland heeft andere politieke en vooral ook psychologische problemen met ons waarmee het heeft af te rekenen. Het is een feit, dat wij in Suriname voor niemand een bedreiging vormen. Zoals ik het in de uno formuleerde, is het natuurlijk ook. Gebrek aan realiteitszin blijft de verhoudingen in de wereld belemmeren. Respect voor souvereiniteit en het recht van zelfbeschikking in al zijn aspecten, die zo krachtig worden bepleit door de beweging van niet-gebonden landen, waar we lid van zijn, zouden de belangrijkste principes moeten zijn in de betrekkingen tussen de staten. Maar economisch en militair machtige landen en de “super-powers” trekken zich, wanneer het in hun kraam te pas komt, geen zier aan van deze nobele principes, laat staan van het Handvest van de Verenigde Naties. Wat deze regio betreft heb ik dus ook in de Algemene Vergadering een geluid van afkeuring laten horen over het maritieme machtsvertoon van de Verenigde Staten in het Caraïbische gebied, omdat wij ervan uitgaan dat het zenden van vloten van oorlogsschepen nauwelijks zal bijdragen tot het oplossen van de diepgewortelde en meest ernstige sociale en economische problemen van Midden-Amerika. Het is toch volmaakte onzin, dat er argumenten worden gehanteerd, als zouden kleine landen als Grenada met 110.000 inwoners, of Suriname met 380.000 inwoners, een gevaar | |
[pagina 59]
| |
voor de wereldvrede opleveren, omdat we banden met Cuba of de Sovjet-Unie zouden onderhouden. Wat levert het op om Suriname als instrument in de wereldpolitiek en de Koude Oorlog te gaan gebruiken? Dat heeft immers geen enkele zin. We hebben hier waarachtig wel andere problemen op te lossen, dan ons ook nog zorgen te moeten maken of we als speelbal zouden kunnen gaan dienen voor politici in machtscentra die vele duizenden kilometers van ons af zijn gelegen en die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Dat is immers absurd. In alle redelijkheid zouden we dus externe machten niet behoeven te vrezen. Niettemin moeten we bij de huidige stand van de wereldpolitiek ook in deze sector op ernstige moeilijkheden zijn voorbereid. Wanneer we zien wat er recentelijk op Grenada is gebeurd, dan besef je andermaal hoe de interne eenheid van de revolutie de absolute prioriteit behoort te krijgen. Grenada is in dit opzicht een triest voorbeeld. Vier jaar lang kende de revolutie van Grenada een gesloten front. Door interne geschillen, die misschien maar een week duurden, ging alles en alles verloren. Dit betekent, dat de belangen van het volk met vele jaren worden teruggedraaid. Wij hebben de daad van agressie tegen de revolutie op Grenada dan ook scherp veroordeeld en zullen die blijven afkeuren aan de hand van onze principes. Inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere souvereine naties is een misdaad. Ook in Suriname zullen we er ons nog meer bewust van moeten maken, dat iedere keer wanneer de revolutie successen boekt, de contra-revolutie gereed staat om opnieuw toe te slaan. Dit schijnt een wetmatigheid te zijn van het revolutie voeren. Onze vijanden hebben gezien, dat we ons betrekkelijk snel hebben hersteld van de donkere decemberdagen van 1982. Vele mensen, die aanvankelijk niet door hadden, wat er in december vorig jaar heeft plaats gevonden, doorzien dit nu iets beter nadat de cia zelf heeft bekend gemaakt invasieplannen voor Suriname te hebben gehad.’ De bevelhebber vervolgde: ‘Naarmate de onthullingen steeds duidelijker werden, gingen de ogen van de mensen meer en meer open. Onze waakzaamheid is dan ook verdubbeld. We zullen de vijanden van de revolutie niet de kans geven om, zoals in Grenada, de leiding in vijf dagen te overrompelen. In de grond van mijn hart hoop ik, dat we in alle rust verder zullen kunnen werken aan de ontwikkeling van Suriname. Maar laten ze ons niet dwingen om de nieuwe Barons, Boni's en Joli Coeurs te worden, want we hebben er geen moeite mee. Gaan ze wat tegen ons proberen, dan zullen ze het wel merken. “They are going to catch hell,” dat verzeker ik u. | |
[pagina 60]
| |
Wanneer we naar de revolutionaire loopbaan van Fidel Castro kijken, en wat de Verenigde Staten de afgelopen vijfentwintig jaren tegen Cuba hebben ondernomen - tot het zenden van vergiftigde sigaren toe - dan staat dit toch gelijk met een vorm van vogelvrij verklaren? Waar wij mee bezig zijn zou ook wel eens het op onze hals halen van de woede van het imperialisme ten gevolge kunnen hebben. Daarnaast kunnen we verwachten voorlopig nog wel in staat van oorlog te blijven met althans een deel van de verdreven voormalige elite van Suriname. Ik heb Fidel bezocht op Cuba. We zijn ook samen met premier Maurice Bishop naar New Delhi gevlogen. Goed kennen doe ik Fidel natuurlijk nog niet, maar ik heb toch een vrij groot aantal uren met hem gesproken. De leider van de Cubaanse revolutie heeft om te beginnen een onvoorstelbare dosis energie. In dit opzicht hebben we misschien wel iets van elkaar, geloof ik. Ik denk ook, dat hij onder druk van een kwart eeuw Cubaans leiderschap, expert is geworden in het leggen van intensieve en zeer directe contacten. Wanneer je met hem spreekt, onderga je in ieder geval een andere vorm van intens contact dan met de meeste andere regeringsleiders. Fidel is een revolutionair, die vanaf het moment dat je hem ontmoet, vragen stelt, zoals in mijn geval over de situatie in Suriname. Hij keert steeds terug naar de vraag in welke toestand de mensen zich bevinden en wil weten wat de levensomstandigheden van het Surinaamse volk zelf zijn. Zijn benadering van de sociale problematiek is dus duidelijk zeer persoonlijk op het volk gericht. We hebben de contacten met landen als Cuba of Grenada niet zozeer verstevigd, omdat er dringende politieke of economische belangen zouden meespelen, maar omdat we in de eerste plaats achting en respect hebben voor wat die regeringen en hun leiders voor land en volk trachten te doen. Althans, dit was onder premier Maurice Bishop op Grenada zeer zeker het geval. Daarom hebben we hem hier ook hartelijk ontvangen indertijd, wat door een deel van onze bevolking nog niet werd begrepen. Wat het uitwijzen van de Cubaanse ambassadeur Osvaldo Cardenas betreft, het volgende. Om te beginnen heeft de invasie van Amerikaanse troepen op Grenada niets met onze beslissing vis-à-vis Cuba te maken.’ (Hiertegen voerde ik aan dat vice-president dr. Carlos Rafael Rodriguez mij in Havana in dit verband had gewezen op het feit, dat op hetzelfde moment dat Cubanen op Grenada sneuvelden ten gevolge van de Amerikaanse agressie bevelhebber Bouterse van Suriname zijn onverwachte stap nam tegen het bevriende Cuba, en dat | |
[pagina 61]
| |
dit in Havana als een steek in de rug werd ervaren. Hierbij moet worden aangetekend, dat dit een uitspraak tijdens een persoonlijk gesprek was, aangezien de Cubaanse media met geen woord over de Surinaamse stap hebben gerept en zich in het openbaar hebben onthouden van iedere vorm van kritiek jegens Suriname.) Bevelhebber Bouterse vervolgde: ‘We hebben vóór het Amerikaanse ingrijpen op Grenada bekend gemaakt, dat we maatregelen wilden nemen tegen onze Cubaanse vrienden. Zoals ik reeds heb gezegd, we waren onder de eerste landen, die de invasie op Grenada hebben afgekeurd. Wij handhaven deze mening. Daar staat tegenover, dat we als beginsel met alle landen prima betrekkingen willen onderhouden, tenminste wanneer dit gebeurt op basis van wederzijds respect en wederzijds voordeel. Dus ook met de Verenigde Staten, ook met Nederland, en zeker ook met Cuba. We zijn bereid hulp bij onze revolutie te ontvangen van alle landen, de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten, Brazilië, van een ieder, die bereid is assistentie te verlenen op basis van wederzijds respect voor elkaars souvereiniteit. Vooral op gebieden, waarop we nog ernstig tekort schieten, als wetenschap en techniek, zullen we iedere hulp kunnen gebruiken. Maar wat we absoluut niet kunnen aanvaarden, is dat men ons zou komen uitleggen hoe we onze volkshuishouding moeten inrichten. Dat zullen we in overleg met de bevolking in zijn geheel en op zo breed mogelijk basis zelf besluiten. Hierover heb ik u ruimschoots ingelicht. Dat is het primaire doel van de “Stanvaste”-beweging. Wat we ten aanzien van Cuba precies hebben gezegd is, dat we de betrekkingen met Cuba tot overzichtelijke proporties willen terugbrengen. We vinden wel, dat onze vrienden in Cuba zich teveel met onze interne aangelegenheden bezighielden en dat wij het recht hadden, zoals we met andere landen hebben gedaan, om hen daarvoor te waarschuwen. We hebben overigens met alle landen, die strijden voor politieke en sociaal-economische vrijheid, goede betrekkingen. We hebben ook om die reden nu aan Havana voorgesteld om vóór het einde van 1983 een zaakgelastigde naar Cuba te zenden. Wanneer onze vrienden in Cuba ons standpunt respecteren, zullen we uiteraard ook hun standpunt respecteren.’ (Hiertegen voerde ik aan, dat ambassadeur Osvaldo Cardenas mij in Havana had verzekerd, dat hij een ‘low profile’ had ingenomen in Paramaribo. Hij had de bevelhebber dan ook uitdrukkelijk - en op verzoek van president Fidel Castro zelf - verzocht hem proeven van inmenging in de interne aangelegenheden van Suriname mede te delen en te substantiëren. | |
[pagina 62]
| |
Volgens Cardenas was overste Bouterse hem hier een antwoord op schuldig gebleven. Overigens zij hierbij aangetekend, dat ook in Nederlandse diplomatieke kringen in Paramaribo - en op het hoogste niveau - werd gesproken over een intelligent en voorzichtig optreden van de zijde van de Cubaanse diplomatieke missie.) Bevelhebber Bouterse: ‘We hebben de betrekkingen met Cuba aan de hand van onze informatie en analyse teruggebracht tot overzichtelijke proporties. Indien u tot dezelfde vriendenkring behoorde zou ik u precies uitleggen, welke onze bezwaren waren. Onder de omstandigheden zal ik me dus bepalen tot een persoonlijke uitleg aan de Cubaanse regering van wat ons gemotiveerd heeft deze stap te nemen. Dit is dus gebeurd. Ambassadeur Herrenberg is naar Havana gereisd om een en ander namens onze regering en het militaire Beleidscentrum toe te lichten. Ik hoop dat de Cubaanse regering ons standpunt zal respecteren.’ |
|