De vraag is opnieuw, hoe werk je aan een rustige integratie van deze regio, wanneer genoemde staten en staatjes standpunten innemen, die nauwelijks gericht zijn op werkelijke Latijns-Amerikaanse samenwerking? De indruk bestaat dan ook, dat de Amerikanen de betrekkingen met deze landen van multilateraal naar bilateraal hebben verlegd, waardoor tegenstellingen en conflicten in de toekomst in de hand worden gewerkt. Er vindt een verbrokkeling plaats naar subregionale organisaties, zoals caricom (de Caribean Community), de Caribean Development Coordination Committee en andere. Het is een verdeel- en heerspolitiek, die weinig goeds belooft. Hierdoor duiken ook in de oas (Organization of American States) standpunten op, die volledig door Washington zijn geïnspireerd. Officieel heet het, dat deze landen de traditionele, democratische structuren zouden respecteren. Dit is dan ook een van de redenen, dat het doorbreken van Suriname in het caricom-verband niet zo gemakkelijk is verlopen. We hebben wel de status van waarnemer gekregen, maar verdergaande contacten blijven vooralsnog moeilijk verlopen.
Eerlijk gezegd waren wij meer politiek dan economisch geïnteresseerd in nauwere banden met de caricom-groep. Onze import- en exportbepalingen verschillen aanzienlijk met die van de landen van die gemeenschappen. Bovendien leveren we met uitzondering van hout en rijst teveel vergelijkbare produkten met die van bijvoorbeeld St. Lucia, Barbados en Jamaica. Daarbij komt, dat de deviezenpositie van de caricom-landen nog vrij zwak is, wat de handel volgens onze specialisten verder bemoeilijkt.
U moet het aldus zien: na de onafhankelijkheid van Suriname heeft de buitenlandse politiek van het land, dus van 1975 tot 1980, het karakter gehad van een algemene kennismaking met de wereld en wereldvraagstukken. Dit was logisch. Onze diplomaten dienden eerst vertrouwd te raken met hun taken en bestemming. Een ander aspect van die verkenningsperiode is, dat er eigenlijk nog geen duidelijk en gericht buitenlands beleid werd gevoerd.
Na 1980 is de buitenlandse politiek door het ministerie van buitenlandse zaken volgens twee grondbeginselen omgebogen. Namelijk, in de eerste plaats gericht op regionalisatie, zoals we reeds hebben besproken, en in de tweede plaats naar onze solidariteit met de groep van niet-gebonden landen. Het is eigenlijk een kwestie van dekolonisatie, die binnen de regering op het hoogste niveau is uitgewerkt. Hoe kom je werkelijk en volledig los van koloniale en semi-koloniale toestanden? Dat was de kardinale vraag, die we ons stelden.