Willem Oltmans in gesprek met Desi Bouterse
(1984)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd3Wat in de reconstructie van de Surinaamse gebeurtenissen van na 1980 steeds meer naar voren komt is, dat noch de regerende klasse noch het publiek zich bewust was, dat de groep van sergeanten rond Bouterse in ernst meende wat zij zei. Ze werd niet ernstig genomen. Ook in het diplomatieke verkeer tussen Den Haag en Paramaribo werden van officiële Nederlandse zijde directe contacten met de legerleiding of met Bouterse persoonlijk vermeden. Premier Arron zou zich die dagen zelfs hebben laten ontvallen, dat de groep Bouterse ‘een stelletje padvinders was’. Padvinders in het bezit van mitrailleurs | |
[pagina 12]
| |
en gepantserde voertuigen. Padvinders die in ieder geval raak schoten als zij het nodig achtten. Bouterse vervolgde: ‘Op 30 januari 1980 zijn we door de militaire en gemeentepolitie uit ons kamp gegooid. Terwijl we met de handen omhoog stonden, werd het bevel gegeven te schieten. Maar de politie weigerde te vuren uit solidariteit met de militairen. U zult het misschien niet willen geloven, maar het bevel op ons te schieten werd zelfs “live” via de radio uitgezonden, omdat toevallig een radioverslaggever met zijn microfoon in de buurt was. Intussen stonden we duidelijk met de handen in de lucht en zeiden: “Wil je schieten, ga je gang.” Nadat we uit ons kamp waren gegooid zijn we naar Bomika, het vakbondscentrum, gegaan, dat solidair met ons was. Intussen waren we er binnen onze groep al enige tijd van overtuigd geraakt, dat we er met militaire vakbondsactiviteiten alléén nooit zouden komen. Ik heb de toenmalige bevelhebber, kolonel Henk Elstak, in die dagen zelfs gezegd: “Luister, volgens mij moet je de zaak overnemen. Je krijgt alle steun van ons.” Hij antwoordde: “Een ieder kan dit doen, behalve Elstak.” Het had absoluut geen enkele zin om iedere keer bij de regering op de stoep te gaan staan. Zo kwamen we er niet. We werden alleen maar aan de praat gehouden. Ik was er echter heilig van overtuigd, dat het geen enkele zin had op die weg verder te gaan. We hebben toen de leiding van de Bond overgedragen aan Badrissein Sital, de latere minister van Volksmobilisatie en Cultuur, nu in Cuba, waar hij de partijschool volgt. Ik ben mij toen full time gaan bezighouden met het voorbereiden van de staatsgreep. Dit vereiste veel consciëntieus werk. Er moesten wapens worden verzameld, bunkers worden opengebroken, kortom het vereiste organisatie. Eindelijk, gedurende de nacht van 24 op 25 februari 1980 was het zo ver. Eén week eerder was een andere poging mislukt. Maar deze keer hadden we onze plannen klaar en de strategie nauwkeurig uitgestippeld. Letterlijk te elfder ure, want het was ongeveer 23:00 uur, hebben we onze mannen bij elkaar geroepen. Ons plan is feilloos gelukt met een minimum aan bloedvergieten. Sedert 1980 hebben we in totaal met zes contra-revolutionaire bewegingen te kampen gehad.Ga naar voetnoot* Er zijn sterke aanwijzingen geweest, dat functionarissen van de Amerikaanse ambassade, van de cia en van de vakbond afl-cio bij een aantal van deze acties betrokken zijn geweest. We hebben toen ook | |
[pagina 13]
| |
twee Amerikaanse diplomaten, Richard R. la Roche en Edward Donavan, moeten uitwijzen vanwege onwettige activiteiten. Ze ondernamen bijvoorbeeld bepaalde ondermijnende activiteiten tesamen met elementen uit de arbeidersfederatie hier, de Moederbond. Ook moet ik tot mijn spijt zeggen, dat bepaalde functionarissen in dienst van de Nederlandse regering zich aan dit soort activiteiten schuldig hebben gemaakt. We hebben een kolonel, een militaire attaché moeten laten terugroepen. Ook kregen we al meteen in april 1980 moeilijkheden binnen de strijdkrachten. De luitenant Rambocus en de sergeant Hawker werden gearresteerd vanwege anti-regeringsactiviteiten. In mei 1980 volgde opnieuw een poging van leden van de voormalige regering-Arron om met behulp van huurlingen de regering omver te werpen. Tien maanden later, in maart 1981, werden we wederom geconfronteerd met een militaire samenzwering. Rechtse politici, verschillende zakenlieden en ook enkele militairen spanden tegen ons samen. Dus wat zich in Suriname sedert 1980 heeft afgespeeld, dient vooral geanalyseerd te worden tegen de achtergrond - ook op wereldschaal - van revolutie en contra-revolutie. We zijn natuurlijk langzamerhand geïnformeerd geworden over de bekende scenario's van buitenlandse inlichtingendiensten, zoals deze ook in andere, aanvankelijk weerloze ontwikkelingslanden, werden afgedraaid. Het is daarbij een geijkt middel om waar mogelijk een wig te drijven in de strijdkrachten en toe te slaan du moment, dat militairen in een land onderling verdeeld zijn. Ieder middel is geoorloofd om tweedracht te zaaien. Hoe lang circuleerden er niet in Indonesië in 1965 geruchten over een raad van generaals, die tegen president Sukarno samenspande, vóór de staatsgreep van 30 september uitmondde in het grootste bloedbad uit de Indonesische geschiedenis? Ik kan u verzekeren, dat we ook hier niet bepaald in een sfeer hebben kunnen werken waarin het mogelijk was rustig iets nieuws op te bouwen. Er is van het begin van onze revolutie af geen sprake van geweest om op welke manier dan ook fundamentele mensenrechten te beschadigen, laat staan te vertrappen. Dit wil ik wel met nadruk zeggen. Wanneer men terugkijkt naar de situatie in Suriname van 1980, dan zijn er misschien wel enige excessen voorgevallen, maar in de grond van de zaak speelde zich de omwenteling af in een acceptabele sfeer. Gedurende 1981 verbeterde de situatie zich over de hele linie aanzienlijk. De persvrijheid was vrijwel totaal. Beperkende overheidsmaatregelen werden opgeheven. Er werd keurig geregeld welke organen welke bevoegdheden hadden. Alles liep steeds beter. Maar hoe reageerde de contra-revolutie? | |
[pagina 14]
| |
Zij maakte van juist diezelfde vrijheden misbruik om in maart 1982 opnieuw toe te slaan. Ditmaal organiseerde men een complot om enkele van onze militaire leiders te vermoorden. Deze zaak bracht de poppen hier aan het dansen. Uiteraard wordt veel van deze gegevens in de buitenlandse berichtgeving “gemakshalve” weggelaten. De provocaties van de revolutie schijnen nauwelijks nieuwswaarde te hebben. De meeste berichten komen uit de koker van nieuwsmakers, ik heb er geen ander woord voor, die de contra-revolutie toejuichen, ook omdat ze eenvoudig niet begrijpen wat onze bedoelingen zijn en waar we mee bezig zijn. Misschien hebben onze voorlichting en public relations ook te wensen overgelaten, maar tenslotte hebben we op dit moment andere zaken aan ons hoofd dan erop toe te zien, dat men in het buitenland precies begrijpt waar we mee bezig zijn. De eerste poging tot een contra-revolutie werd 7 maart 1982 notabene tijdens een kerkdienst ondernomen. Een tweede poging werd tijdens de Phagwa-ceremonie in het presidentiële paleis gedaan. Dit was op 11 maart 1982. Toen dat ook mislukte, heeft men nog diezelfde avond een massaal vergiftigingsdrama tegen ons georganiseerd. Toen al deze aanslagen waren mislukt, heeft de contra-revolutie onder andere een massale aanval op Fort Zeelandia ondernomen. De internationale commissie van juristen heeft mij wel als een monster omschreven, maar ik kan u verzekeren, dat er in Suriname naar is gestreefd om ieder bloedvergieten te voorkomen. Maar tenslotte zitten we midden in een revolutie. We hebben onze bedoelingen duidelijk aangegeven. Dit wil echter niet zeggen, dat we tezelfdertijd kunnen garanderen, dat er geen tegenstromingen ontstaan, die het op ons leven hebben gemunt. We hebben hier een historische taak op ons genomen en natuurlijk is ons alles eraan gelegen dat excessen en ontsporingen niet zullen voorvallen. In een revolutionaire situatie is dit niet te garanderen, gezien de bemoeizucht vanuit het buitenland en de reactionaire krachten van binnenuit. Ons is nu de gelegenheid geboden te handelen. Het leger heeft de staatsmacht veroverd en we zullen de problemen van het land samen met het Surinaamse volk in zijn geheel oplossen. We hebben gekozen. Het moet toch langzamerhand duidelijk zijn waar we staan. Wanneer anderen denken, dat ze de zaken hier kunnen terugdraaien, dan zullen we ze moeten teleurstellen. We zijn - en we kunnen dit aan de hand van onze daden staven - nu bijna vier jaar bezig. Iedereen kan zien hoe de Surinaamse revolutie zich heeft ontwikkeld. Anderen hebben ons rechtstreeks naar het leven gestaan. Er zijn echter grenzen en het is te hopen, dat men zijn verstand zal gebrui- | |
[pagina 15]
| |
ken. We zijn niet van plan, waar we nog zoveel problemen hebben op te lossen, elke keer rekening te houden met grappenmakers die denken dat ze hier onrust zullen kunnen zaaien. Het is te betreuren, dat de media in het buitenland zich niet de moeite getroosten om serieus een studie te maken van waar we mee bezig zijn. Ook in Nederland wordt maar raak geschreven. Nu heb ik zelf een aantal jaren in uw land gewoond. Ik ken het Nederlandse denken en de wijze van optreden van journalisten daar. Daarom heb ik niet al te zwaar aan beledigende uitspraken in de pers getild. De tendens is immers duidelijk. Men verliest zich al te gemakkelijk in cliché-werk en sensatie-journalistiek, die om commerciële redenen wordt bedreven. Dat is voor sommigen namelijk de betekenis van vrijheid van meningsuiting waarbij de grootste nonsens wordt verkondigd onder de banier van zogenaamde voorlichting. Ik heb in Nederland gezien hoe er bijvoorbeeld soms met het koningshuis wordt omgesprongen, of met politici en regeringsfunctionarissen. Wanneer ik me een programma voor de geest haal, zoals dat van Barend Servet, waarin de koningin van Nederland te grabbel wordt gegooid, dan verwonder je je niet meer over beledigende uitspraken aan het adres van Suriname. Maar ik heb eerlijk gezegd wel genoeg van dergelijke journalistiek. We hebben van onze zijde, sedert de revolutie van 1980, op alle mogelijke manieren geprobeerd open en zakelijke relaties op te bouwen met de Nederlandse pers. Maar we zijn tot de teleurstellende conclusie gekomen, dat althans op dit moment in de meeste gevallen de gemoederen niet rijp zijn voor een objectieve waarneming van de Surinaamse samenleving en de revolutionaire ontwikkelingen hier. Wat ik vooral een ernstige zaak vond, was dat onze eigen mensen hier in Suriname aanvankelijk van buitenaf, mede door deze opzettelijk misleidende voorlichting vanuit Nederland, op negatieve wijze werden beïnvloed. Hierdoor kreeg men ook hier soms een vertekend beeld van de situatie. Dat een blad als Het Parool klakkeloos meldt, dat de ambassadeur van Suriname in Den Haag H. Herrenberg zich zou bezig houden met de cocaïnehandel is voor alle betrokken partijen toch een belediging zonder weerga. Maar het schijnt voor sommigen in een bepaald beeld te passen om de nieuwe leiders van Suriname in alle denkbare manieren zwart te maken en desnoods als misdadigers voor te stellen. Men aarzelt niet om ons Idi Aminachtige toestanden aan te wrijven. Alles wat hier gebeurt, zou verkeerd en slecht zijn. Men schroomt niet immorele en zelfs criminele praktijken toe te passen om het uiteindelijke doel te | |
[pagina 16]
| |
bereiken, namelijk de Surinaamse leiding op alle mogelijke manieren te belasteren. Wanneer mensen constant worden volgegoten met anti-propaganda ontstaat geleidelijk aan een dermate negatief beeld, dat iedere opening naar een onbevooroordeelde benadering van de feiten en de realiteit bij voorbaat onmogelijk wordt. Om u een voorbeeld te noemen. Mijn gezin is nu eens niet naar Nederland of naar Miami met vakantie geweest, maar naar het Caraïbische gebied. Ze waren in Grenada en Cuba. De kinderen kwamen wild enthousiast terug en vertelden aan onze huishoudster, een wat oudere vrouw, die natuurlijk deel uitmaakt van ons gezin: “Oma, we zijn in Cuba geweest en het was geweldig.” Meteen kwam het antwoord: “Oh, dan moet ik oppassen, want dan zijn jullie communisten geworden.” Wat ik wil aangeven is de vraag: wat weet oma concreet van Cuba? Had het aan ons gelegen, dan zouden we op de weg van 1981 zijn voortgegaan. Dan waren we toen reeds de discussie begonnen over het ontwikkelen van een vorm van Surinaamse democratie naar een eigen model. Dat was onze oorspronkelijke “planning”. Maar de contra-revolutie, die juist door de ruime marge van vrijheid die we misschien wat te vroeg toestonden haar kansen zag, heeft van de situatie volledig misbruik gemaakt. Ze beschikte over drie dagbladen en vier radiostations. Constant werd anti-propaganda over de gemeenschap uitgestort via leugens, halve waarheden, intimidaties en wilde beschuldigingen. De tegenstanders van de revolutie hadden verreweg de meeste, zoniet alle propagandamiddelen in handen. Wanneer je dan bovendien constant “vrijheid van pers” roept, terwijl de contra-revolutie vrijwel volledig misbruik van diezelfde vrijheid maakt, dan ontstaat er onherroepelijk een harde confrontatie. Er is misschien te vroeg teveel vrijheid gegeven, terwijl we de zware, gecompliceerde en moeilijke weg van een nieuwe opbouw voor de boeg hadden. In Westerse landen heeft men een bepaalde liberale opvatting over vrijheid van meningsuiting en mensenrechten, die echt niet in ieder deel van de wereld klakkeloos kan worden toegepast. We hebben daar binnen de leiding uitgebreid over gediscussieerd. Wij vinden dat we andere vormen van vrije meningsuiting moeten toepassen. Wij vinden echter ook, dat bepaalde vrijheden tot de grondrechten van het volk in zijn geheel behoren. Het mag niet zo zijn, dat bepaalde belangengroepen, die toevallig het geld hebben om drukpersen te kopen of een televisie- of radiostation te financieren, dat zij deze middelen naar eigen goeddunken zouden kunnen gebruiken om hun denkbeelden op die manier aan het volk te presente- | |
[pagina 17]
| |
ren. Wij zijn van mening, dat het volk zelf zich moet uitspreken over hoe het recht van vrije meningsuiting in Suriname zal moeten worden toegepast. Waar men dus in Nederland, maar evenzeer in de Verenigde Staten aan voorbijgaat, is het onloochenbare feit, dat hier een contra-revolutie aan de gang was en is,’ aldus luitenant-kolonel Bouterse. ‘Er zijn immers voorbeelden te over in de wereld, van wat er gebeurt wanneer er een staatsgreep plaatsvindt. In Chili was Salvador Allende wel degelijk door directe democratisch georganiseerde verkiezingen aan het bewind gekomen. Dat was inderdaad een politieke beweging naar links. Sommige grote mogendheden insisteren op het organiseren van vrije, democratische verkiezingen, maar wanneer de uitslag naar links zwenkt, is hun deze uitkomst allerminst welgevallig. Hoe is rechts in Chili, daarbij geholpen door hen die tamboereren op het houden van vrije verkiezingen, niet tekeer gegaan bij het organiseren van een contra-beweging? Allende werd eenvoudig vermoord. Duizenden Chilenen werden vermoord of het land uitgedreven. Ik noemde Indonesië. Bij de coup tegen president Sukarno zijn honderdduizenden Indonesiërs vermoord. Duizenden werden naar een eiland gezonden. Toch hebben Westerse landen, Nederland voorop, niet alleen het rechtse militaire regime in Indonesië op alle mogelijke manieren gesteund, maar zelfs de ontwikkelingshulp werd ondanks dit bloedbad en ondanks de afwezigheid van elementaire mensenrechten in een snel tempo opgevoerd. Voor ons klinkt daarom de felle verontwaardiging vanuit Den Haag over de vijftien doden in Suriname ongeloofwaardig, “to put it mildly”. Het is eenvoudig om de gebeurtenissen in Suriname in een zwart-wit kader te plaatsen en eenzijdig te veroordelen. Men dient de Surinaamse revolutie echter in een wijder verband te beschouwen. Iedere andere benadering zal een hoogst eenzijdig beeld te zien geven. Wat bijvoorbeeld in het buitenland niet is opgemerkt is, dat de contra-revolutie door haar eigen stupiditeit en ongebreidelde arrogantie door de mand is gevallen. Openlijk deelden onze vijanden via de persorganen mee, dat de regering nog hoogstens twee of drie weken in het zadel zou zitten. Daarna zou die en die onder de groene zoden liggenGa naar voetnoot*, en zouden weer anderen het land uit worden gejaagd. Er zou nog veel meer gebeuren, wanneer de contra-revolutie haar zin had gekregen. Het waren in feite mededelingen, die ons attent maakten op mogelijke acties. Door hun | |
[pagina 18]
| |
domme overmoedigheid en zelfoverschatting hebben ze ons alert gemaakt. We zijn gaan onderzoeken wat er precies aan de hand was. We hebben toen de beweging van de contra-revolutie werkelijk blootgelegd. We kwamen erachter waarmee de Amerikaanse ambassade bezig was, bijvoorbeeld in de vakbonden, op de universiteiten en de scholen en vooral ook in de pers. Het was kort samengevat een kwestie van buigen of barsten geworden. Zouden we in december 1982 niet hebben ingegrepen en zou een contra-coup kans op slagen hebben gehad, dan zouden er geen vijftien, maar misschien wel vijftienhonderd of meer doden zijn gevallen. We hebben hard ingegrepen, zeker. Maar ik kan u zeggen, wanneer de contrarevolutionairen weer iets zouden proberen, we opnieuw hard zullen ingrijpen. Wanneer je dit niet zou doen, dan ben je onverantwoordelijk bezig. Op het moment dat de revolutie serieus wordt bedreigd, kan je je niet permiteren werkloos toe te zien of te laat op subversieve activiteiten reageren. We waren gedwongen om krachtig in te grijpen. Dit is een prerogatief van iedere regering. Staat niet op omverwerping van de staat in de Nederlandse grondwet de doodstraf? In Suriname leven we in een rechtsstaat. De revolutie heeft nooit iets aan die rechtsstaat veranderd. We hebben ons echter dikwijls geërgerd aan wat zich rond de rechtspraak afspeelt. Deze is op rechtsaansprakelijkheid gebaseerd, en op verouderde ideeën en opvattingen die gewoon niet stroken met revolutionaire ideeën. Om een simpel voorbeeld te noemen. Als iemand de leiding van het land van kant zou willen maken en hij pakt jouw geweer en richt dat op mij. Pas wanneer hij schiet en ik het geluk zou hebben niet te worden geraakt, dan zou ik de mogelijkheid hebben de man voor het gerecht te brengen. Dus, pas wanneer het schot ketst of niet afgaat, heb ik de mogelijkheid de rechter in te schakelen. Het is natuurlijk niet redelijk om te verwachten, dat iemand zou wachten tot het patroon van de aanvaller ketst of het schot mist, met wat terug te gaan doen. We zullen ons dan ook zeer zeker over de nu geldende rechtspraak moeten buigen. We zullen de rechtspraak moeten aanpassen aan de omstandigheden van Suriname van na 1980.’ |