de zaken om me heen. Onder mijn klasgenoten ontstond een soort strijd. We vroegen ons onder elkaar af, wie van ons later de beste “job” zou krijgen. De meeste van mijn klasgenoten zijn in de stad gebleven. Ik ben in districten buiten Paramaribo gaan werken. Eerst in Brokopondo, waar ik op het coördinatiebureau werkzaam was. Later in Marienburg bij onze suikerrietaanplantingen. Maar tenslotte hebben de fraters voor me geregeld, dat ik naar de handelsschool kon gaan, waardoor ik oorspronkelijk een kantooropleiding heb genoten.’
In 1968 vertrok Desi Bouterse naar Nederland. Hij wilde zich verder specialiseren. Ook vervulde hij er de militaire dienstplicht.
‘Omdat het inkomen van een dienstplichtige militair nauwelijks voldoende was om van rond te komen tekende ik voor een beroepsopleiding. Ik ben naar de koninklijke kaderschool in Weert gegaan. Daarna werd ik overgeplaatst naar Haersholte. Later kwam ik in Steenwijk bij het 47ste pantserinfanteriebataljon. Hierop volgde dienst in Seedorf in de Bondsrepubliek, in navo-verband. Ik legde me in die dagen veel op sport toe, want ik had intussen in Hooghalen ook een militaire sportopleiding gehad.
Bij de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 werd ik gevraagd naar Paramaribo terug te komen om het sportgebeuren hier te helpen organiseren. Ik nam mijn paperassen uit de Hooghalen-tijd mee en kwam in november van dat jaar in Suriname terug. Samen met de Nederlander, Dick Staphorst, die dit werk voordien had gedaan, hebben we toen de Surinaamse sport opgezet. In die tijd, werd me gezegd, dat het geen zin had om terug te gaan. In Seedorf hadden we alle faciliteiten die we ons konden wensen, belastingvrije artikelen, noem maar op. Maar iedereen hier, niet alleen ik, was wild enthousiast om aan de opbouw te beginnen. We wilden allemaal participeren. We waren pas onafhankelijk en iedereen had zich met elkaar verzoend. Men was boordevol enthousiasme. Men wilde aan de slag voor Suriname.
Maar al gauw bleek, dat het leger, dat dus nu was overgenomen door de onafhankelijke en souvereine regering van Suriname een chaos was. Niemand had er notie van wat een leger eigenlijk is, of behoort te zijn. De zaak raakte al heel gauw in verval. We ondernamen verscheidene pogingen om met de legerleiding te praten. Maar van hogerhand had men geen oog voor de werkelijke situatie. Het duurde niet lang of driekwart van het leger interesseerde zich niet meer voor de gang van zaken. Het moreel zonk snel. De één verkocht broodjes, de ander wat anders. We waren allemaal in de business. Ik had een vrij redelijk lopende boerderij opgezet met varkens en