dat ik in de vorm van een vraag het standaard reply van Soekarno zelf naar voren bracht, namelijk, dat noch Brits Borneo, noch Portugees Timor ooit tot Nederlands Indie hadden behoord. Punt. Dit ergerde een groot aantal van mijn collega's, maar het was waar en wij schoten er niets mee op die oude koe, die vraag die al duizend maal aan de orde was geweest, tot in den treure te stellen. Nasoetion reageerde trouwens zelf, met te zeggen, ‘Inderdaad, mijnheer Oltmans, dàt is ons standpunt’. Nasoetion's persconferentie werd echter een grandioze mislukking. Een groot generaal, de man die een belangrijk werk over guerrilla en oorlogvoering heeft geschreven, behoeft niet the right man on the right place te zijn om zijn regeringsbeleid tegenover een vijandige pers helder en genuanceerd uiteen te zetten.
De journalist Hofland schreef, dat deze mislukking deels te danken was aan mijn aanwezigheid, ‘die sommige journalisten razend maakte’, en dat ook het gedrag van de eerder in dit boek gesignaleerde Dries Ekker, ‘die zich voordeed als een soort naneefje van Torquemada’, Nasoetion's ontmoeting met de Nederlandse pers in duigen had doen vallen. Ook de met medailles behangen kraakwitte uniformen van Nasoetion en Pandjaitan hadden, volgens Hofland, een aantal collega's ‘onbedaarlijk’ verbaasd.
De generaal keerde onverrichterzake naar Indonesie terug. Hij had nog ontmoetingen met de staatssecretaris van buitenlandse zaken, Van Houten en met professor De Gaay Fortman, strikt geheime gesprekken, die uitlekten, en prompt op het hoogste niveau aan alle kanten werden tegengesproken. Ook stond hij aan Hofland en Klokman van de V.P.R.O. een televisiegesprek in Parijs toe, dat door Pak Oejeng was gearrangeerd, maar daar bleef het bij. De persconferentie op 28 juni 1961 in Bonn sloot formeel zijn diplomatieke reis naar Europa af. Voorlopig had de legerdiplomatie in Indonesie gefaald. Oejeng zou echter buitengewoon actief blijven en vertrok al gauw naar de V.S. waar hij in Washington en New York opdook. Ambassadeur Zain bagatelliseerde Oejeng's activiteiten. Ook Soekardjo Wirjopranoto, de permanent vertegenwoordiger bij de U.N.O. meende dat men Oejeng kon negeren. Ik zou echter geleidelijk aan ontdekken, dat die kleine, wat gezette, vriendelijke Soedanees in hoge mate au sérieux diende te worden genomen.