24.
Mijn reis naar Indonesie liep ten einde. Op 17 augustus 1957 woonde ik de onafhankelijkheidsviering op het paleis bij. De president lanceerde zijn ‘nieuw leven’-beweging, een mentale revolutie, welke de doelstellingen van de vrijheidsproclamatie van 1945 zou moeten verwezenlijken. Zijn redevoering duurde vele uren. Words, words, words. Hij stelde bijvoorbeeld voor een nationale campagne te beginnen om de mestvaalten en het vuil van de straten in de steden te vegen. Twee dagen later ging hij op pasar Senen zelf afval ruimen.
Opvallend was ook, dat hij in zijn troonrede nog altijd de deur openliet om met Nederland wat betreft Nieuw Guinea tot een vergelijk te komen. Ik wist dat dr. van Konijnenburg Soekarno die dagen bezworen had de zaak Irian Barat vooral niet op de spits te drijven, omdat de groep Rijkens op een kentering van het politieke klimaat in Den Haag bleef hopen. Het was nog altijd niet te laat om te voorkomen, wat tenslotte in december van dat jaar zou gebeuren, toen 40.000 landgenoten uit het land zouden worden gezet en de rest van ons bezit zou worden onteigend.
De volgende dag, 18 augustus 1957, scheepte ik mij in op het regeringsjacht, de ‘Djidajat’ voor een reis van enkele weken naar de Molukken. Soekarno zou zich in Soerabaja bij ons voegen.
In Ambon werden wij met saluutschoten van de kustbatterijen, een erewacht en talloze fluitorkesten uitbundig verwelkomd.
Ik had mij een geheel andere voorstelling gevormd, van hoe men op Ambon tegenover Soekarno stond. Kolonel Pieters, de