Appendix IX
Elseviers Weekblad, 16 juni 1962
Een verklaring
Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins der Nederlanden heeft de uitlating, welke hij zaterdagmorgen jongstleden bij zijn aankomst uit de Verenigde Staten op Schiphol deed, op de meest royale wijze teruggenomen. Of, om de woorden van het secretariaat van prins Bernhard te gebruiken: ‘De prins heeft zijn opmerking ingetrokken en zijn verontschuldigingen aan de heer Lunshof aangeboden’.
Zulk een daad moet men niet gering achten. De geschiedenis leert dat het voor hooggeplaatsten moeilijk is woorden terug te nemen. Daarom pleit het in hoge mate voor het karakter van de prins, dat hij de zedelijke moed bezit om iets toe te geven wat iedereen van ons kan overkomen, namelijk het begaan van een misslag jegens een ander. Alleen als zulk een gesteldheid aanwezig is, kan er een gezonde samenleving bestaan; hoogheid bestaat niet alleen uit het innemen van grote posities, doch vooral - zoals de bijbel ons leert - in de kracht openlijk te erkennen te kunnen falen.
Wij willen hieraan het volgende toevoegen. Namens de Bilderberg-groep heeft men ons medegedeeld dat het beleid van de regering in geen enkel opzicht binnen die groep ter sprake is gekomen; en dat zij dat beleid waar het buiten die groep besproken werd, steeds aan anderen heeft duidelijk gemaakt. De groep staat, gelijk elke vaderlander, achter onze dienstplichtigen die thans op Nieuw-Guinea de eer van Nederland, de vrijheid van de Papoea's en van ons hooghouden. Elders op deze pagina kan men lezen tegen welke machten Nederland strijdt.
Men kan zeggen dat staatsrechtelijk gesproken de prins moeilijk over regeringszaken kan praten; menselijk is dat, vanzelfsprekend, onmogelijk. Waar hij in bepaalde gesprekken dit onderwerp aangeroerd zag, heeft hij met de hem eigen scherpzinnigheid het standpunt van de Nederlandse regering verdedigd; het ligt niet aan hem, dat hij als inspecteur-generaal van onze strijdkrachten niet op Nieuw-Guinea aanwezig is. De regering vindt dit minder wenselijk hetgeen, naar ons gevoel, door de prins wordt betreurd.
Teneinde deze delicate kwestie te besluiten wil ik gaarne de verklaring aanhalen, welke ik voor het journaal van de n.t.s. heb afgelegd, nadat de prins mil had uitgenodigd voor een gesprek op paleis Soestdijk.
‘Het is zo,’ aldus heb ik voor de televisie verklaard, ‘dat z.k.h. de Prins der Nederlanden en ik een bijzonder aangenaam onderhoud hebben gehad. Het bleek mij dat de prins zich gestoten had aan een passage in een artikel van Elseviers Weekblad, een passage, die aldus luidt:
“Wij vragen ons af wat een dergelijke bijeenkomst betekent. Waarom de geheimzinnigheid waarmede zij is omhuld, wat de personen bezielt die er aan deelnamen, van wie enkelen zich overigens bijzonder flink hebben gehouden. Hier werd over Nederlandse staatszaken ten aanhore van buitenlandse diplomaten niet alleen gesproken doch ook kritiek uitgeoefend. Terwijl onze jongens in de jungle vechten, onze vloot wordt aangevallen, groepeert een aantal figuren zich in een Scandinavische stad om te raisoneren over de doelmatigheid van dood of leven voor onze dienstplichtigen.”
Er is natuurlijk geen sprake van dat bij het schrijven van dit artikel ook maar in de verste verte aan Zijne Koninklijke Hoogheid is gedacht. En zijne Koninklijke Hoogheid is daar thans van overtuigd. Het is begrijpelijk, dat de prins bij het lezen van deze passage zijn leiding van de Bilderberg-groep in het geding dacht te zijn. De verklaring van Zijne Koninklijke Hoogheid dat ik mij aan onwaarheden zou hebben schuldig gemaakt, kan ik mij voorstellen. Maar Zijne Koninklijke Hoogheid heeft mij in een persoonlijk onderhoud expressis verbis meegedeeld, dat aanvankelijke indruk volkomen onjuist is gebleken te zijn. Prins Bernhard was groot genoeg van karakter om in dit persoonlijk gesprek onomwonden toe te geven, dat hij zich heeft vergist. Hij machtigde mij deze, zijne woorden, ook voor de televisie duidelijk te maken. Ik van mijn kant begrijp, dat bij de prins een verkeerde indruk is gewekt. Daarom zijn Zijne Koninklijke Hoogheid, de Prins der Nederlanden, en ik beiden verheugd, dat wij dit misverstand op de meest vriendschappelijke wijze uit de weg hebben kunnen ruimen.
H.A. Lunshof