worden.
Luns' onzorgvuldigheid is des te onbegrijpelijker, nu hij, gezien zijn recente boek, doordrongen is van het feit, dat ‘de publieke moraal diep gezonken is’. Zelfs zijn eigen ‘linkse ambtenaren’ hebben destijds geheimpjes doorgegeven aan ‘anti-gouvernementele leden van het parlement’. De heer Luns is tijdig dit diep gezonken land ontvlucht, maar zijn kostbare paperassen liet hij er te grabbel liggen. Naast ontstemming is er voor hem dus enige reden tot zelfverwijt.
We vertrouwen erop dat deze de natie en de navo schokkende affaire tot de bodem wordt uitgezocht. Immers, hoe kunnen wij landen als Portugal en Griekenland verwijten maken als onze publieke moraal en het onderling verkeer tussen hoge publieke functionarissen niet geheel op peil zijn? De goede verhoudingen binnen de navo mogen niet verstoord worden door slordigheden van Nederlandse werknemers (in welke functie ook) en van de heer Luns.'
Het stond er duidelijk: ‘We vertrouwen erop dat deze de natie en de navo schokkende affaire tot de bodem wordt uitgezocht.’
Het was lief bedacht door Van der Pluym en zijn redactie, maar niemand verroerde hierna een vin inzake de koffertjes van Luns.
In een interview met Dick van de Pol van de nrc-Handelsblad zei Langemeyer cum suis op 21 juli 1973: ‘Het gebeurt wel dat ik een paar keer per jaar van iemand het verzoek krijg een minister te vervolgen. Dan schrijf ik altijd terug dat ik dat niet kan, tenzij de Kamer mij daartoe opdracht geeft. Van een doctor in een andere dan de rechtswetenschap kreeg ik toen het antwoord dat dat “een flauwe uitvlucht” van me was.’
Een beetje vreemd verhaal van de procureur-generaal. Misschien heeft hij mij geantwoord, maar dan heeft de bvd de brief onderschept en achtergehouden.
Hij vertelde Van de Pol dat er gelukkig nog nooit een ambtsmisdrijf door een minister bedreven voor de Hoge Raad was gebracht en alléen de koningin (met andere woorden, de collega-ministers van de betrokken minister) of de Tweede Kamer opdracht tot vervolging zouden kunnen verstrekken. Niet kwam uit dit interview naar voren of men een oud-minister bij de Hoge Raad zou kunnen aanklagen, omdat hij tijdens zijn ministerschap gelogen zou hebben.
Wel benadrukte de heer Langemeyer: ‘Politiek speelt bij de Hoge Raad een uiterst geringe rol. Van de meerderheid van mijn collega's, de advocaten-generaal en de raadsheren kén ik de politieke overtuiging niet eens. Mijn ambt is heel weinig persoonsgebonden. Als hier een andere man komt te zitten, zeg iemand met een uitgesproken conservatieve instelling, dan zal het Nederlandse volk daar niet veel van merken.’
Als de heer Langemeyer per 1 december 1973 met pensioen is gegaan zal op 3 december opnieuw een klacht door schrijver dezes wegens ongecontroleerde en opzettelijke misleiding van regering, volk en parlement tegen Luns worden ingediend. Zolang Joseph in welke hoge, belangrijke functie waar maar ook zit, waar Nederland en Nederlanders bij betrokken zijn, zoals de functie van secretaris-generaal van de navo, hebben wij de plicht tegenover ons zelf of onze bondgenoten de feiten onder ogen