een te linkse vaart de buitenlandse “hulp” en derhalve het bestaan van de regering-Suharto en haar “deskundigen” te riskeren. Die volledige afhankelijkheid was eerder aangetoond: de Japanse visserij-rechten werden afgedwongen door eenvoudig een paar maanden te wachten met het beloven van Japanse financiële hulp.’
Wonder boven wonder doken ook de door mij in 1966 aan de kaak gestelde Ibnu Sutowo en de Pertamina weer eens in 1971 op.
‘Die afhankelijkheid is ook aan te tonen bij de verlening van de zg. olieconcessies aan westelijke oliemaatschappijen. Wat als een geweldige oliepolitiek van Indonesië ten opzichte van de olie-maatschappijen wordt voorgesteld door die westelijke olie-maatschappijen, is in feite een grote zwendelzaak.
Het Nationale Indonesische oliebedrijf Pertamina, geeft aan buitenlandse concessionaires exploitatie-rechten tegen een vergoeding van 65 percent van de geproduceerde olie aan Pertamina. De buitenlandse olie-maatschappijen kopen deze vergoeding vervolgens van Pertamina met betaling in buitenlandse valuta en verplichten zich ook om voor de Indonesische binnenlandse consumptie olie aan Pertamina te verkopen en bovendien belasting te betalen. Wat doet nu Pertamina met de gelden die zij op die wijze van de buitenlandse concessionaires ontvangt alsof de Indonesische oliebronnen het eigendom zijn van Pertamina? In plaats van die gelden aan het Indonesische staatsbudget af te staan teneinde de tekorten op de handelsbalans te verminderen en daardoor wat vrijer te staan van de “helpers”, doet men alsof Pertamina eigenaresse is van dat geld en dat naar believen kan besteden. Pertamina zoekt dus in Indonesië en daarbuiten bestedingsmogelijkheden voor haar enorme “winsten”.
Grote drinkgelagen van de “president-directeur” luitenant-generaal dr. Ibnu Sutowo leidden tot studenten-acties tegen hem en de directeur van het Regeringsbureau Bulog dat belast is met de aankoop van rijst in en buiten Indonesië. President Suharto houdt zijn vrienden de hand boven het hoofd, benoemt een speciale “corruptie-commissie” onder oud-minister dr. Wilopo en een speciale adviseur dr. Mohammed Hatta. De adviezen van de commissie en van dr. Hatta verdwijnen in de grote la van president Suharto.
Maar oud vice-president Hatta liet zich niet met een kluitje in het riet sturen. In een lezing voor leden van de senaat, wetenschappelijke staf en studenten van een der Indonesische universiteiten - de Universitas Sriwidjaja te Palembang - verkondigde hij het standpunt dat geen enkel Indonesisch ontwikkelingsplan ooit goede resultaten zou opleveren wanneer de ambtenaren die het moeten uitvoeren zo ver onderbetaald worden als in Indonesië het geval is. En dus wel tot corruptie moesten overgaan uit puur lijfsbehoud.’
Over de werkloosheidssituatie meldde Vrij Nederland:
‘Het Indonesische volk van 115 miljoen zielen, telt niet minder dan 20 miljoen werklozen, zij het dan dat wellicht slechts 6 miljoen van hen volledig werkloos zijn en de anderen ofwel verborgen, dan wel gedeeltelijk. Tot de categorie van potentiële toekomstige werklozen