Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
Den Haag - 5 november 1971Intussen arriveerde ambassadeur Anak Agung voor een bezoek aan zijn Haagse uitgever Mouton in Nederland. Hij zei mij per telefoon op 4 november 1970 een bezoek aan Willem Drees senior te hebben gebracht: ‘Ik begrijp eigenlijk nu pas,’ aldus de ambassadeur, ‘hoeveel onheil Luns over de Nederlands-Indonesische betrekkingen heeft gestort. Hij heeft zijn regering en kabinet volkomen misleid.’ Op 5 november toonde ik de heer Anak Agung Gde Agung, diens echtgenote, schoonmoeder en drie van zijn kinderen, mede in aanwezigheid van Emile van Konijnenburg bij de Rijksvoorlichtingsdienst in Den Haag de Brandpunt-uitzending, zoals de kro die in Wenen had opgenomen en uitgezonden. Na afloop van deze voorstelling sprak ik met prins Anak Agung en Van Konijnenburg alléen. ‘Ik heb gisteren enkele uren met Drees gesproken. Hij begrijpt nu, dat Luns hem heeft misleid over het verloop van de Conferentie van Genève. Luns heeft Drees en zijn kabinet voorgelogen. Drees deed zijn handen in de lucht en riep uit: “Hoe is het mogelijk, wij zijn bedrogen!”,’ aldus de ambassadeur. Drees bestempelde deze opmerkingen van Anak Agung Gde Agung twee jaar later als volmaakte onzin in een onderhoud met Amsterdamse studenten. Ik ben geneigd ambassadeur Anak Agung te geloven, die sprak over een tête à tête van twee dagen te voren. Temeer geloof ik de Indonesiër, omdat steeds weer blijkt, ook uit de uitgebreide correspondentie van de heer Drees met de student Ronald A. Gase, dat de oud-premier nogal eens zaken vergeten is, of wijzigt, terwijl hij uitspraken van enige dagen tevoren enkele weken later weer anders interpreteert. De mededelingen van ambassadeur Anak Agung schenen mij in verband met pogingen de mysteries rond de Conferentie van Genève te ontwarren een ontwikkeling van enig belang toe. Men was hierdoor dichter gekomen bij het nauwkeurige vaststellen dat Luns een vorm van verraad had gepleegd. Ik begreep tegelijkertijd, mede gezien eerdere ervaringen met Van Konijnenburg, dat ik een andere getuige nodig had om een en ander vast te leggen. Ambassadeur Anak Agung ging ermee akkoord de volgende ochtend bij een vriend van hem in Amstelveen een ontmoeting te hebben met André Spoor, hoofdredacteur van de nrc-Handelsblad. 6 november 1970 haalde ik Spoor thuis af en wij spraken enkele uren met de voormalige minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië. Ik zou aantekeningen maken. Deze overhandigde ik later ter inzage aan Spoor, zonder van te voren - en dat was blijkbaar onvoorzichtig - fotokopieën te laten maken. Toen ik mijn notities aan Spoor terugvroeg deelde hij beschaamd mede dat deze uit zijn bureau op de redactie van de nrc in Rotterdam waren verdwenen. Onze mini-Watergate-affaire was begonnen! Jammer genoeg kan ik thans niet op betrouwbare wijze de uitermate belangwekkende en gedetailleerde mededelingen van Anak Agung weergeven. Wel wil ik zeggen, dat de ambas- | |
[pagina 494]
| |
sadeur aan de hand van diens eigen aantekeningen over zijn gesprek twee dagen eerder met Willem Drees senior ons over een en ander inlichtte, waarbij onomstotelijk kwam vast te staan, dat Drees thans donders goed begreep, dat Luns hem had bedrogen. Ik vertrok 9 november naar de Sowjet-Unie en schreef de heer Drees ondermeer het volgende: ‘Sedert enkele dagen beschik ik als journalist over nieuwe uitermate pertinente gegevens, waaruit blijkt dat minister Luns jarenlang het kabinet, uzelf en de Kamercommissie van Buitenlandse Zaken heeft misleid. Hij heeft land en volk op kardinale punten voorgelogen. Overtuigd zijnde van uw eigen goede trouw - al valt op, dat u weinig neiging vertoont beleidsfouten in het Indonesische drama toe te geven - meen ik, alvorens tot publikatie van mij beschikbare gegevens over te gaan, óf u persoonlijk deze feiten eerst mee te moeten delen, of althans tot 24 november a.s. te moeten wachten, om u in de gelegenheid te stellen zelf stappen te ondernemen, om datgene, wat ook u heel goed weet, in haar historisch verband recht te zetten.’Ga naar eindnoot1. Ik zond aan de politieke vrienden van Drees, drs. J.M. den Uyl en de voorzitter van ds70, professor Fred Polak, kopieën van deze brief. Den Uyl was hogelijk in de ontwikkelingen geïnteresseerd en zou hierover een langdurig zondagochtendbezoek brengen ten huize van de heer Spoor. Zelf telefoneerde ik herhaaldelijk met de heer Den Uyl, die vooral ook belangstelling scheen te hebben in een reactie van dr. J.H. van Roijen. Zou de oud-ambassadeur in Washington D.C. als pvda'er thans bereid zijn de waarheid rondom de Nieuw-Guinea-affaire naar buiten te brengen? Op 15 november 1970 had ik ook de heer Van Roijen van een en ander op de hoogte gesteld en schreef hem onder meer: ‘Ik koester minachting en heb walging voor het zogenaamde fatsoenshalve zwijgen van regeringsnotabelen, die te laf zijn om Luns aan te pakken. Als u en de heer Drees het niet doen, en ik heb hierover heden ook met drs. Den Uyl gesproken, dan spijt het mij, maar dan doe ík het!’ Intussen bezocht André Spoor op 16 november 1970 de heer Drees. Spoor zei mij die dag onder de indruk te zijn gekomen van het fenomenale geheugen van de oud-premier, die bevestigd had dat er naar zijn weten nooit een telegram van Sukarno door de inlichtingendienst was onderschept en dat de verklaring van Luns, als zou er een instructie van Sukarno geweest zijn niet waar was. ‘Toch,’ aldus Spoor, ‘deinst Drees terug om Luns publiekelijk tegen te spreken met dikke vette krantekoppen in het vooruitzicht.’ Toen Spoor aankondigde dat het hem bekend was dat prins Anak Agung in zijn te publiceren studie over het Nieuw-Guinea-conflict van plan was te refereren aan diens gesprek met de oud-premier en hun gezamenlijke conclusie, dat Luns onwaarheid had gesproken, schrok de heer Drees zichtbaar. ‘Dat mag nooit gebeuren. Dit is een vertrouwelijk gesprek geweest. Ik zal direct contact opnemen met Anak Agung.’ Ik telefoneerde Anak Agung in Wenen, die verheugd was, dat hij thans een tweede getuige had tegenover wie Drees persoonlijk had | |
[pagina 495]
| |
verklaard, dat Luns een oneerlijke rol had gespeeld, en hij scheen duidelijk niet van plan voor Drees door de knieën te gaan. Hij zei: ‘Luns misbruikt de goedheid en het fatsoen van de heer Drees en probeert zijn eigen falen op televisie goed te kletsen.’ Luns, zijn gewoonte getrouw, herhaalde eerst bij een lezing voor Leidse studenten zijn televisie-versie van de Genève-conferentie, terwijl hij bovendien in Elseviers Magazine een beeld van die conferentie schetste (overgenomen uit zijn kort daarop te verschijnen memoires) dat eveneens in strijd met de feiten en de waarheid was. Ik bemiddelde tussen Anak Agung en Daan van Rosmalen van Elseviers, zodat op 16 oktober een wederspraak van Anak Agung van drie pagina's in Elseviers verscheen onder de titel luns heeft ongelijk.Ga naar eindnoot2. Typerend voor Elseviers nam de redactie een brief op van een lezer, dat Anak Agung ‘onbehoorlijk zou hebben gejokt en gefantaseerd.’ Hoe kon deze Indonesische oud-minister insinueren dat ‘onze Luns’ gelogen zou hebben. Ik publiceerde een tégenbrief in Elseviers, waarbij de redactie de eerste alinea om begrijpelijke redenen schrapte; hier volgt de volledige tekst: ‘Het komt mij als uiterst merkwaardig voor dat uw redactie twee brieven vóor Luns en tégen Anak Agung opneemt, alsof er geen Elseviers-lezers zouden zijn geweest, die uit het artikel van de oud-minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië hebben kunnen concluderen, dat Luns (om met de woorden van oud-premier De Jong te spreken) “onzorgvuldig over Nieuw-Guinea spreekt”. Volgens een lezer uit Doesburg, zou Anak Agung “onbehoorlijk jokken en fantaseren”. Merkwaardig genoeg heb ik verklaringen van een dozijn naaste medewerkers (zelfs vijanden) van oud-president Sukarno en oud-president Kennedy op schrift en op televisiefilm, waarin allen unaniem verklaren dat Luns c.s. ongelijk heeft, terwijl sommigen onomwonden verklaren dat hij liegt. Wanneer men dan bedenkt dat Hr. Ms. ambassadeur in Washington, dr. J.H. van Roijen, het noodzakelijk achtte een audiëntie aan te vragen bij het Nederlandse staatshoofd om haar op de hoogte te brengen van het feit, dat de minister (Luns) “onzorgvuldig” verslag uitbracht over gevoerde besprekingen in Amerika, waar hij, Van Roijen, notabene bij had gezeten, zou men zich kunnen voorstellen, dat behalve Indonesiërs of Amerikanen, die het kunnen weten, ook hooggeplaatste Nederlanders zouden kunnen getuigen (mits zij de morele moed bezaten) van het ongelijk van Luns. Willem L. Oltmans, Amsterdam’Ga naar eindnoot3.
Ik vermeld deze tekst andermaal om aan te tonen dat ik geen middelen onbeproefd heb gelaten om die Nederlanders, die van de zaak Luns op de hoogte waren, te encourageren eindelijk zelf hun mond open te doen. Niets scheen te helpen. Je moet in Nederland bekken openbreken. Omdat ik noch van Drees noch van de heer Van Roijen verder enige | |
[pagina 496]
| |
reactie op mijn aanzegging had ontvangen zelfs iets te ondernemen om de geschiedenis op dit punt recht te trekken, schreef ik beide heren gezamenlijk op 28 november 1971 het volgende: ‘Zeer geachte heren Drees en Van Roijen, Binnenkort zullen u beiden in een positie komen te verkeren, waarin u de keus zult moeten maken, fabeltjes te doen continueren, of een bijdrage te leveren aan de objectieve geschiedschrijving. Ook prins Bernhard heb ik geschreven en verzocht zijn invloed aan te wenden, dat er thans kuit geschoten wordt. Ik zelf trek mij in het belang van deze affaire terug, juist opdat niet gezegd kan worden, dat ik mijn jarenlange vendetta met Luns aan het uitvechten ben. Ik wist in 1957 al dat hij loog. Andere journalisten springen in. Nogmaals doe ik een dringend beroep juist op u beiden, om ernstig te overwegen, wat de consequenties zullen zijn indien u andermaal Luns sauveert. Een follow-up is in voorbereiding op het hoogste niveau in twee landen bij de Nieuw-Guinea affaire betrokken. Dit schrijf ik u niet als dreiging, maar op basis van de ontvangen en verzonden stukken. Ik weet, dat ik niet alléen sta in het reconstrueren van de facts, een arbeid die professor Rooij in zijn afscheidscollege als de voornaamste taak van de journalist brandmerkte. Gaarne Uwe, Willem L. Oltmans'
Tegenover studenten zouden zowel Drees als Van Roijen zich in mei en juni 1973 beklagen, dat ik geen middel onbeproefd had gelaten hen beiden onder druk te zetten. Dat dit waar was stond als een paal boven water. Misschien is het goed hier andermaal het belang van Van Roijen, zoals ook herhaaldelijk door Den Uyl onderkend, in deze affaire van Amerikaanse toezeggingen inzake Nieuw-Guinea te onderstrepen. Het kamerlid, Voogd (pvda) vroeg onlangs schriftelijk aan de minister van Binnenlandse Zaken, professor De Gaay Fortman, of het misschien ook bekend was dat mijnheer Nixon gesprekken van het Witte Huis bezoekende Nederlanders - zoals Biesheuvel en Luns - in het geheim had laten opnemen. De minister meende, dat dit soort praktijken ‘in ieder geval naar Nederlandse maatstaven niet als correct werd ervaren.’ Maar De Gaay Fortman bevestigde andermaal eveneens het volgende: ‘Nederlanders, die door de Amerikaanse president worden ontvangen, zijn als regel bewindslieden die vanzelfsprekend worden vergezeld door de Nederlandse ambassadeur in Washington D.C.’ Hierop volgde, let wel: ‘De bezoekers zijn zich bewust dat ieder woord door hen gesproken, door zijn gesprekspartner wordt geregistreerd. Of die registratie plaats vindt in stenogram, op een tape, of, in het geheugen van die gesprekspartner, is niet belangrijk.’ (Etcetera.) Om die reden moet ik opnieuw vaststellen dat het parlement er recht op heeft, en het hele Nederlandse volk behoort te weten hoe het komt dat Luns in Den Haag een geheel ander verhaal ophing over besprekingen, waar dus notulen over bestaan en die hij sedert 1960 | |
[pagina 497]
| |
op het Witte Huis had gevoerd, dan Van Roijen, die als ambassadeur die besprekingen bijwoonde. Niet voor niets geloof ik en sta ik achter Van Roijen en beschuldig ik Luns ervan gelogen te hebben, wat heeft geleid, zoals ook De Quay nu te elfder ure schriftelijk constateerde, dat had Luns niet zijn kwaadaardige spaak in het wiel gestoken, de oorlog met Indonesië over Nieuw-Guinea voorkomen had kunnen worden en het conflict minstens éen jaar eerder zou zijn opgelost geweest. Luns' obstructie heeft Indonesië en Nederland talloze levens gekost en miljarden schade berokkend. Wie dit geen ernstige zaak vindt, en zich geen zorgen maakt dat deze figuur in Brussel zit, is nuts. De menselijke tragedie, Joseph Luns, zou men waarschijnlijk met kardinaal Wolsey's snerpende kreet van spijt in Henry vin het best kunnen illustreren, toen de kerkvorst uitriep: ‘Had ik bij God maar met de helft van mijn ijver mijn Koning gediend, dan zou hij mij nog bij mijn leven niet naakt aan mijn vijanden hebben uitgeleverd.’ Ik zie ook niet, hoe Luns' voormalige confrères met oud-ambassadeur Van Roijen aan het hoofd, hem langer zullen kunnen blijven sauveren als eenmaal de bal werkelijk aan het rollen zal zijn gebracht. |
|