merkte professor P.H. Kooijmans onder meer op:
‘Wat het Indonesië-beleid aangaat, lijkt het op het eerste gezicht moeilijk het vaste element van zorg voor het Nederlandse belang te onderkennen. In dit beleid vormt het akkoord van New York van 1962, waarin de minister contre coeur in de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië moest berusten, een beslissend keerpunt dat zich ook weerspiegelde in de houding van de minister ten opzichte van dat land, hetgeen door velen in het sterk ethisch ingestelde Nederland als onbegrijpelijk werd ervaren.
Voor 1962 toonde de minister zich uiterst halsstarrig en was hij bereid, terwille van het behoud van Nieuw-Guinea, de betrekkingen tussen Nederland en de voormalige kolonie tot het absolute nulpunt te laten verslechteren, zonder dat achteraf duidelijk is hoe het Nederlandse belang (we zien hier even af van het belang der Papoea's) daarmee gediend kon zijn.’
De heer Kooijmans, hoogleraar in het volkenrecht en het recht van de Europese Gemeenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam zette hier een eerste aarzelend, pietepeuterig stapje in de richting van een duidelijke constatering, dat het Nieuw-Guinea beleid van Luns voor Nederland een ramp is geweest. Nog een paar jaren verder slikken en op den duur belanden ook de professoren nog wel bij deze onontkomelijke conclusie. Bij dit soort rauwe kost moet men vooral geen haast willen maken in het lieve Den Haag.
J.L. Heldring benadrukte in een commentaar in de nrc-Handelsblad op Hofland's Tegels lichten en Schmelzer's herinneringen uit de politiek, de open deur, dat de helft nog niet werd gezegd. ‘Het was de waarheid, maar niet de hele waarheid,’ aldus Heldring. Als gezegd, om de hele waarheid als mens te kunnen bevatten zal men het serum van Nobelprijswinnaar Bovet moeten afwachten, waardoor de mens niet 5 of 7 maar 50 percent van zijn ‘grijze materie’ zou gaan gebruiken. De verdienste van bovengenoemde boeken is echter dat zij bijdragen betekenen ondanks het onthullen van een gedeeltelijke waarheid, tot het lichten van de sluier die de beroeps-verdoezelaars van feiten, het liefst voor eeuwig de doofpot in zouden zien gaan om zelf als grote meneren in de geschiedenis overeind te kunnen blijven staan. Geen wonder dat de journalisten en historici de aartsvijanden van de geschiedenis-makers en geschiedenis-manipulatoren zijn.
Professor Duynstee schreef in een kritiek op Schmelzer, dat Norbert aan een pijnlijke dosis zelfoverschatting geleden zou hebben. Volgens Duynstee was het een ongelukkige methode, dat iemand zijn eigen betekenis extra vergrootte door de betekenis van anderen nogal te relativeren. Als men de rol van Duynstee zelf in bijvoorbeeld de Nieuw-Guinea-zaak nog eens onder de loep neemt, moet men constateren dat behalve onduidelijke banden met de groep-Rijkens en de uitgeverij De Bezige Bij, zijn belangrijkste wapenfeit is geweest het contacten onderhouden met subversieve kanten van het Indonesische leger. Telegraaf-specialist Duynstee blijft de laatste gezaghebbende bron in het vaderland om de belangrijkheid van Schmelzer in het Haagse