Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
merking in zijn memoires. Hij schreef namelijk: ‘Het is een typisch Nederlandse eigenschap om geen centimeter prijs te geven, indien men overtuigd is gelijk te hebben. Maar - en ik vrees dat minister Luns en zijn raadgevers dat wel eens over het hoofd hebben gezien - het is niet het belangrijkste of men gelijk denkt te hebben, maar of men gelijk krijgt.’Ga naar eindnoot1. Jarenlang zong Luns zijn hoogste lied van het dak van het Binnenhof, hierin gevolgd door een verbazingwekkende meerderheid van politici, dat Nieuw-Guinea niets met Indonesië te maken had en dat Sukarno's wens het gebied met Indonesië te verenigen de zuiverste vorm van Javaans kolonialisme was. Hoe onwaar zijn stelling was bewees bijvoorbeeld reeds een op 2 juli 1948 overeengekomen economisch verdrag, ondertekend respectievelijk door Herman Baruch, Amerikaans ambassadeur in Den Haag en de minister van Buitenlandse Zaken Willem van Boetzelaer. Hierin werd het grondgebied van het Koninkrijk nogmaals uitdrukkelijk omschreven als bestaande uit ‘het territoir in Europa, Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao.’ Wat kon dit anders betekenen dan Indië plus Nieuw-Guinea? Het zero-zum game om achterbaks de Papoea's ook om economische redenen, en vooral om Sukarno te sarren - een politieke slimmigheid voornamelijk door Romme uitgekiend en door Luns uitgevoerd - zou dan ook als een dodelijke boemerang voor het vaderland werken. Afgezien van het feit dat deze fatale Nederlandse diplomatie een ramp voor Indonesië heeft betekend, omdat dit ontwikkelingsland de eerste decennia van haar onafhankelijkheid nodeloos zich diende te concentreren op de militaire verovering van een deel van haar grondgebied. Het vestigen van de werkelijke soevereiniteit over haar ganse territoir heeft Indonesië haast onoverkomelijk parten gespeeld. Over dit onderwerp alleen al zou een afzonderlijke dissertatie te schrijven zijn. Er is veel te weinig aandacht besteed, door journalisten en wetenschapsmensen om het even, aan de figuur van Romme in het Nieuw-Guinea conflict. Hij was ook de enige belangrijke politicus, die niet bereid bleek Amsterdamse studenten in dit verband te ontvangen, toen hij in 1973 om een onderhoud werd verzocht. Duizenden liters drukinkt, zo meende de Haagse Post in 1963 al,Ga naar eindnoot2. zijn aan de politieke paus van Nederland, de deus ex machina van het Plein 1813, de afgelopen jaren besteed. Hij werd een grootmeester in het uitwissen van sporen. Niemand zou ooit voldoende over hem te weten komen om een biografie over de ‘stemmenvanger van Bloemendaal’ te kunnen schrijven. De voornaamste zwakke plek van Romme was zijn kennis van de buitenlandse politiek, zodat hij uit leergierigheid ná de oorlog een abonnement op de Londense Times nam. Hij stond volmaakt achter de politionele acties in Indonesië en hij verwierf zich een (rot) naam door het zogenaamde ‘aan- en uitkleden’ van de met Indonesië formeel ondertekende overeenkomst van Linggadjati. In normale taal hield dit in, dat Romme het verdrag met Indonesië zodanig verdraaide als in zijn eigen koloniale brein het beste uitkwam. Na het beruchte incident op de Haagse cocktailpartij, waarbij premier De Quay vroeg- | |
[pagina 482]
| |
tijdig liet doorschemeren op enigerlei wijze van Nieuw-Guinea af te willen stond het kabinet op springen. Luns was razend. Romme kwam net op tijd van vakantie terug om een crisis af te wenden. Bij de figuur van Romme denk ik aan Pascal's uitspraak, dat ‘boosaardigheid nooit grondiger wordt toegepast, dan wanneer het met een zuiver (katholiek) geweten wordt gedaan’. Het zou echter de hoogste aanbeveling verdienen de heer Romme met enige spoed voor een Commissie van onderzoek te brengen, opdat deze gerenommeerde uitwisser van sporen tenminste éenmaal in zijn leven zich bewust zal worden, op grond van welk soort verdiensten het vaderland bewezen, de grootkruisen van de Nederlandse Leeuw zouden moeten worden uitgereikt. |
|