Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdDen Haag - augustus 1970 (1)De Japanners noemen het oshoku, of vuil werk. De Thais, gin muong, het verslinden van de natie. De Pakistani's ooper ki admani, inkomen van boven. En in Indonesië heet corruptie gewoon, korrupsi. Gunnar Myrdal waarschuwde in zijn Asian DramaGa naar eindnoot1. dat in Aziatische landen waar corruptie en verderf de boventoon voerden de weg werd gebaand tot een autoritair regime. ‘De communisten zijn van mening,’ aldus Myrdal, ‘dat corruptie voortkomt uit kapitalisme, en met een belangrijke mate van rechtvaardiging gaan zij er prat op dat corruptie onder een communistisch bewind wordt weggevaagd.’ W.F. Wertheim noemde het onderwerp van corruptie ‘een smakelijk kluifje voor journalisten.’Ga naar eindnoot2. In Indonesië zorgden de studenten ervoor, dat de ontaarde corruptie uit Suharto's omgeving in juli en augustus 1970 wederom in het ‘nieuws’ kwam. Demonstraties werden op touw gezet, waarbij vooral de aandacht werd gevestigd op de door mij in 1966 gesignaleerde generaal Ibnu Sutowo, de machtige opperbevelhebber van het Indonesische olie-imperium. Het Amerikaanse Newsweek schreef pas op 16 juni 1969 een artikel over de praktijken van Ibnu Sutowo, wiens dochter bij haar huwelijk 18 automobielen en een jacht cadeau had gekregen. Ook Time zag zich genoodzaakt een portret aan deze beruchte corruptor te wijden. Het blad citeerde Ibnu: ‘Ik ben éen der grootste exporteurs van tabak. Ik leid een zestal of zevental bedrijven, een textielfabriek en rubberplantages. Ik exploiteer drugstores. Maar dit zijn bezigheden in mijn vrije tijd...’ Ibnu gaf aan Time toe dat hij uit de fondsen van | |
[pagina 448]
| |
het staatsoliebedrijf Pertamina (zijn eigenlijke toko) ‘zeker 500 000 dollar per jaar weggaf om allerlei mensen van dienst te kunnen zijn.’ Ik herinnerde mij, dat in 1967, toen ik in gevecht met Adam Malik was vanwege mijn publikaties in De Spiegel over zijn corruptor-helper, Widjatmiko, onverwachts mijn oude vriend kolonel Sriamin in Nederland arriveerde met orchideeën uit Indonesië voor mijn moeder, die hij haar in Huis ter Heide kwam aanbieden. De kolonel kwam mij dringend verzoeken, terwille van zijn vaderland, niet meer over corruptie en de praktijken van heren uit Suharto's omgeving te schrijven, want er werd aan gewerkt. De situatie kon niet ineens gezuiverd worden.Ga naar eindnoot3. Ter zelfder tijd bevestigde Sriamin Ibnu Sutowo's malversaties ten koste van Indonesië. Hij zette uiteen dat Ibnu het gebruikelijke spelletje speelde en dat door deze generaal, via privé-kantoren in Singapore en Hongkong miljoenen en nog eens miljoenen aan het welzijn van de republiek werden onttrokken. Hij gaf mij adressen en namen, waar ik overigens slechts discreet gebruik van maakte. ‘Suharto kan nu nog niets tegen hem ondernemen. Die meneer is machtig. Hij koopt zich met zijn clandestiene dollars de loyaliteit van tal van officieren, die bijvoorbeeld kinderen in het buitenland willen laten studeren.’ Het zou unfair zijn niet iets van de keerzijde van de medaille te noemen, namelijk dat Ibnu op zijn manier ook ‘goed’ tracht te doen om miljoenen en miljarden uit zijn olietransacties buiten medeweten van regering en volk om verkregen, terug te pompen in tal van sociale projecten. Nog dezer dagen werd bekend, dat de stad Djakarta vele miljoenen roepia's ten geschenke had gekregen van de staat binnen de staat, Pertamina. Het kopkamtib (commando voor rust en orde) vaardigde deze zomer van 1973 een nationaal verbod op gokmachines en jackpots uit, waardoor burgemeester Ali Sadikin meteen 1,6 miljard roepia's minder ter beschikking had - in Indonesië is tien miljoen gulden altijd nog een omvangrijk fortuin - om voor de verbetering van zijn stad te kunnen gebruiken. In 1978 zal Djakarta 6,8 miljoen inwoners tellen, waarbij volgens de Wereldbank, zij de vijfde vuilste stad in de wereld zal zijn geworden. Stagnatie dreigt. De kopkamtib maatregel maakte het er voor de voortvarende Sadikin niet gemakkelijker op. In Indonesië vraagt men zich nu af wat Ibnu Sutowo, die thans als ‘reddende engel’ voor Djakarta is opgetreden, als tegenprestatie voor zijn daad van naastenliefde heeft gevraagd. ‘Want,’ aldus een ingewijde Djakartaan, ‘Pak Ibnu doet zoiets liefdadigs niet zo maar.’ Maar Ibnu was zelfs zo goedertieren, dat hij van 20 tot en met 26 september 1973 twee duizend gasten uitnodigde naar Genève voor een feest ter gelegenheid van het derde lustrum van zijn Indonesische ‘oliesjeikdom’. De Telegraaf verdiende een tien en een griffel voor de primeur van dit bericht, dat het ‘het duurste feest’ van de laatste jaren zou worden. Het blad meldde, dat Ibnu - lees het Indonesische volk dat sedert jaren en jaren door deze meneer beroofd en bestolen wordt - ‘de | |
[pagina 449]
| |
rekeningen van alle gasten betaalde, inbegrepen hun vliegreizen, onder anderen naar een dagenlang golfconcours ergens in Frankrijk.’ Ook de ambassadeur in Den Haag, Alam Sjah was uitgenodigd. Zelfs die keurige meneer Hatta, eens door Suharto te hulp geroepen om de corruptie rond het Indonesische Pertamina-olierijk te helpen uitzoeken en bestrijden, zou met zijn aanwezigheid prestige aan deze louche zaak komen verlenen. Dat had Sukarno eens moeten doen! Over Bung Karno stond in Life Magazine (Jrg. 36, nr. 2, 27 januari 1964) een artikel van tien pagina's geïllustreerd door Terence Spencer, onder de titel helden-aanbidding leidt natie tot ruïne. Dit moest de westerse mogendheden en de cia helpen overtuigen dat het tijd werd Sukarno te wippen, want zijn regime leidde Indonesië te gronde! Jammer was, dat De Telegraaf wel bovenstaand bericht over Ibnu's feestje op 10 september 1973 als primeur wist te melden, maar verzuimde er voor haar lezers ter zake doende informatie aan vast te knopen, namelijk dat het hier om een gigantische zwendelaar en zijn vrienden - waartoe men nu dan zelfs Mohammed Hatta kon rekenen - ging. |
|