Luns loog en het stond gedrukt. Robert F. Kennedy zou dus in februari 1962 pas het Amerikaanse roer ten aanzien van Nieuw-Guinea hebben weten om te gooien na diens bezoek die dagen aan Djakarta en Bung Karno. Ook dát was een aperte leugen. Zoals thans dan zowel door Van Roijen, Schmelzer en De Quay, God beter het, op papier werd vastgelegd. Ik vraag mij af waarom een vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken mij nog zou nodig hebben om Luns in staat van beschuldiging te stellen. Waarbij nog voor mij het summum van lafheid komt, dat de man zijn onthullingen in een kletskrant als De Telegraaf plaatste nadat John en Robert Kennedy vermoord werden. Men zou eens grondig moeten uitzoeken welke bindingen Luns in World War II, zowel als het heden, met de cia of aanverwante Mafia-organisaties bij het verkeer tussen regeringsleiders heeft gehad en tot welke diepte die betrekkingen dan wel gingen.
Het moet de lezer thans duidelijk zijn, dat waar ik op een passend niveau voldoende was geïnformeerd over hoe de Irian-Barat-debâcle wel in elkaar zat, ik als journalist van mening was de aandacht van het publiek te moeten vragen voor Luns' wanhopige pogingen om de achilleshiel van zijn diplomatieke carrière tijdig in de schoenen van anderen reeds overleden personen te schuiven. Nederlanders van nu, en in de toekomst, hebben er recht op duidelijkheid te krijgen in de door Luns altijd weer aangehaalde ‘concrete beloften van Amerika’, in verband met de Nieuw-Guinea kwestie. Had Amerika ‘verraad’ gepleegd? Waren de Kennedy's ‘anti-Nederlands’? Of kletste Luns er maar op los? Daar ging het nu om.
Carel Enkelaar, hoofd van de programmadienst van de nos en Ton Nelissen, eindredacteur van het programma Panoramiek dachten in dezelfde richting. Zij gaven mij de vrije hand tijdens een lezingentournee door Amerika in januari-februari 1970 een aantal gesprekken te filmen met enkele van de voornaamste adviseurs van president John F. Kennedy en diens broer.