Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
Den Haag - 31 oktober 1969Schmelzer vermeldde als hekkesluiter in 1973, dat toen Robert Kennedy op 22 februari 1972 in Den Haag arriveerde, voor premier De Quay bij die gelegenheid de ommekeer was gekomen. De Quay tegen Schmelzer: ‘Ik heb toen geconstateerd, dat Kennedy zeer geïnteresseerd was in de vraag of Nederland ook zonder Amerikaanse militaire steun om Nieuw-Guinea zou vechten. Dat hij juist die vraag stelde heeft mij aan het denken gezet.’ Schmelzer herhaalt, dat De Quay tot die dag steeds op Amerikaanse militaire steun had gerekend, zoals Luns hem had meegedeeld en ‘waar Luns zelf op vertrouwde’. (!) De Quay: ‘Je kunt natuurlijk wel zeggen: hij heeft zich vergist, hij heeft het zich verbeeld, maar ik geloof heilig dat hij zelf aan die garanties geloofde.’Ga naar eindnoot1. Intussen was Nederland opnieuw in oorlog met Indonesië. Tijdens een gesprek met Han Hansen heeft dezelfde De Quay gezegd alsof er nooit iets aan de knikker was geweest: ‘Er waren verschillende collega's die het met zijn (Luns) lijn hartgrondig eens waren. Ik was dat ook... Luns heeft naar mijn mening sterk gesteund op mededelingen, die hij van Amerikaanse zijde had gekregen en hij heeft geprobeerd die toezeggingen zoveel mogelijk waargemaakt te krijgen. Er is nooit precies uit de doeken gekomen, hoe betrouwbaar die Amerikaanse toezegging eigenlijk genoemd kon worden. Er bestond naar mijn indruk geen formele overeenkomst-op-papier, maar zoiets als een briefwisseling...’ Dan vervolgt De Quay: ‘U moet Luns zelf maar vragen, meneer Hansen, welke documenten hij daarover heeft, maar hij steunde naar mijn mening terecht op beloften die Dulles hem had gedaan.’ Het brevet van onkunde dat De Quay zichzelf hier geeft kent geen grenzen. Dulles was, toen De Quay premier werd, al enige tijd dood. De Quay's regering steunde op ‘concrete Amerikaanse toezeggingen’ die Luns had overgebriefd, al of niet met geheugenstoornissen, en waarover ambassadeur Van Roijen sedert 1960 telegram na telegram naar de regering had gezonden, dat zij er niet waren. Telegrammen die Luns meestal niet aan het kabinet liet lezen, waaraan Van Roijen in 1973 nog eens schriftelijk Norbert Schmelzer zou herinneren. Premier Drees had het ‘papiertje dat erover bestond nooit gezien’. Ambassadeur Van Roijen: ‘De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen, dat ik nooit een Amerikaanse concrete belofte op papier heb zien staan.’ Premier De Quay die het ook nooit heeft gezien, zelfs de briefwisseling hierover niet, vindt dat journalist Hansen dit maar aan Luns zelf moet vragen. Maar Luns schrijft in zijn memoires reeds, dat hij 1 500 stukken maar vast heeft verbrand. Kán dit in Lilliput-land? Want terwijl ook De Quay blijkbaar nooit de moeite nam - of niet durfde - om versierder Luns te verifiëren en controleren, zouden Nederlandse jonge mannen op Nieuw-Guinea sneuvelen, om van Papoea's of Indonesiërs hier niet te spreken. Bovendien is het toch wel bijzonder verdacht, wanneer steeds weer over die toezeggingen van Dulles aan Luns wordt gesproken, wanneer men daarbij het Algemeen Handelsblad van 26 september 1956 nog eens opslaat. De dag tevoren had Luns uitvoerig met Dulles gesproken. Luns | |
[pagina 370]
| |
hierover in een commentaar ‘dat de Amerikaanse houding ten opzichte van de kwestie Nieuw-Guinea minder dan rechtvaardig was’. Hij beklaagde zich er bovendien tegen een verslaggever van United Press over, dat de Verenigde Staten zich reeds driemaal van stemming hadden onthouden bij de behandeling van Nieuw-Guinea in de Verenigde Naties. ‘In een zaak waar alle rechten aan onze zijde zijn, moesten wij eigenlijk worden gesteund door onze sterkste vriend,’ aldus Luns, die dus in 1956 reeds zelf stelde dat Dulles niet van plan was Nederland militair of anderszins te steunen. Zou het mogelijk zijn dat, indien Dulles in mei 1958 inderdaad een wat bemoedigender geluid aan Luns liet horen, de Amerikaanse minister hier de reserve aan verbond, dat de Verenigde Staten pas werkelijk een ander beleid zouden kunnen gaan voeren indien de op dat moment in Indonesië aan de gang zijnde anti-Sukarno, door Dulles en de cia gesteunde, prri-opstand zou slagen? Maar deze rebellie werd door Sukarno snel de kop ingedrukt. Dus in oktober 1958 moet het voor Dulles én voor Luns duidelijk zijn geweest, dat er bij een voortgezet bewind van Bung Karno geen sprake van Amerikaanse steun aan Nederland kon zijn!? Geen wonder dat Luns Sukarno vervloekte! Ook Han Hansen van De Volkskrant heeft Luns naar de Amerikaanse toezeggingen over militaire bijstand gevraagd. Luns: ‘Dit is een onderwerp dat zich niet leent voor dit gesprek, maar uiteraard waren er nauwe contacten tussen Amerika en Nederland.’ Hansen: ‘Met Dulles dus?’ Luns: ‘Met Dulles, dus met de Amerikaanse regering.’ Hansen: ‘Kende het kabinet al die contacten?’ Luns: ‘Vanzelfsprekend. Ik heb overigens in alle kabinetten en in de Kamer steeds betoogd, dat Nederland nooit een oorlog in het Verre Oosten zou voeren.’ Dan vervolgt Luns zijn geschiedvervalsing door Robert F. Kennedy aansprakelijk te stellen voor het mislukken van zijn Nieuw-Guinea-beleid. Luns: ‘Maar u weet, dat Nederland in Nieuw-Guinea geen eigen belangen verdedigde, maar principes. Nieuw-Guinea was aan de periferie van onze belangen, maar in het centrum van onze beginselen.’ En verder: ‘Men wist, althans de Kamer wist, dat de regering het niet op een oorlog met Indonesië zou laten aankomen...’Ga naar eindnoot2. Laat ik het nog maar eens herhalen. Reeds op 14 augustus 1961 werd uit Hollandia bericht dat acht Indonesische door Amerika geleverde Hercules-transportvliegtuigen bij Merauke, Kaimana, Teminabuan en Sorong enige honderden parachutisten hadden neergelaten. Het Algemeen Handelsblad berichtte verder: ‘Het is door deze nieuwe landingen overigens opnieuw duidelijk geworden dat de koninklijke landmacht in Nieuw-Guinea niet de mogelijkheid heeft om schendingen van het luchtruim af te straffen en het afwerpen van para's te voorkomen. De marine heeft wat dit betreft wél enige successen op haar naam staan. Zaterdagavond wist zij nog een landing van zes Indonesische motor-torpedoboten op het eiland Misool te be- | |
[pagina 371]
| |
letten. Tussen elf uur gisteravond en twee uur vannacht (plaatselijke tijd) meldden de Nederlandse radarposten dat er Indonesische (Hercules)-toestellen, van Ceram en de Kei-eilanden uit, het luchtgebied boven Nieuw-Guinea binnenvlogen. Om tien over half twee bereikten twee vliegtuigen, na een wijde boog om de zuidkust van Nieuw-Guinea te hebben beschreven, Merauke in het uiterste zuidoosten. Even later verschenen zes of zeven andere vijandelijke toestellen boven de omgeving van Sorong en Teminabuan (op Vogelkop) en boven Kaimana (ten oosten van het schiereiland Onin).’ De oorlog om Nieuw-Guinea met Indonesië was gewoon begonnen. Maar Luns - en alle bronnen zijn hier eenstemmig over - stribbelde op ieder front tegen en zoals Schmelzer ook nog eens duidelijk stelt, was hij de enige die in april 1962 nog eens een fel protest aan John F. Kennedy ontwierp, ‘dat bol stond van bittere verwijten,’ etcetera, maar, zoals Schmelzer dan ook stelt, hij vond eindelijk (in april 1962) een overmacht tegenover zich en moest het in zijn eentje in Den Haag afleggen.Ga naar eindnoot3. |
|