Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdKeene, New Hampshire - 6 maart 1968 (2)Van tijd tot tijd bleef het onderwerp Indonesië echter mijn pad kruisen. De nos, in vergadering met Carel Enkelaar en Willem L. Brugsma, had mij begin 1968 verzocht een rapport te maken over de dat jaar in de Verenigde Staten te houden presidentsverkiezingen. Er waren vele kandidaten. Alhoewel algemeen werd verwacht, dat president Johnson zich herkiesbaar zou stellen voor een tweede volledige ambtstermijn, waren er verscheidene andere kapers op de kust, waaronder Nelson Rockefeller en Richard Nixon voor de Republikeinen en Eugene McCarthy als grote rebel onder de Democraten. Ik adviseerde de heer Enkelaar, mij opdracht te geven als Amerikaanse vertegenwoordiger van de nos-televisie, mij met de heer Nixon bij de eerste voorverkiezingen in New Hampshire mee te laten reizen. Ik kreeg de indruk dat men mij voor onwijs hield, maar ik zette door. Ik maakte zelfs een afspraak voor Willem L. Brugsma met Richard M. Nixon, omdat Brugsma doorgaans voor de nos-televisie op voortreffelijke wijze voorname staatslieden interviewt. Ook hij vond het niet belangrijk genoeg naar New York te komen of hiervoor andere werkzaamheden te verzetten. Kennelijk dacht men niet in Hilversum, dat Nixon een schijn van kans had en mijn filmmateriaal ging weer op de plank. In maart 1968 was ik de enige niet-Amerikaanse journalist die een aantal dagen met Nixon in diens tweemotorig De Havilland-toestel door New | |
[pagina 357]
| |
Hampshire meevloog. Ook mevrouw Nixon maakte de campagne mee. Figuren als Raymond Price, tot dusverre buiten de schandalen gebleven, en iemand met wie ik over de jaren contact heb blijven houden als Nixon's voornaamste speech-writer, Herbert Klein, onlangs zonder herrie afgetreden, John D. Ehrlichman, presidentieel assistent en tot over zijn oren in Watergate betrokken, en appointments secretary, Dwight Chapin, eveneens door het Watergate-schandaal gevallen, omringden Nixon die dagen met toewijding, advies en paperassen. Bob Haldeman, later door de journalist Joe Kraft omschreven als ‘de Himmler’ van het Nixon Witte Huis was nog niet van de partij. Van de zijde van de media waren wij met z'n drieën: John Chancellor van nbc televisie en Bob Semple van de New York Times en ik. Het gezelschap telde 18 personen. Ik wil over Nixon niet veel zeggen. Hij is nu eenmaal een dikke vriend van Luns. Bovendien is hij het staatshoofd van een bondgenoot. De dagen dat je nog niet ongestraft Johnson - of Nixon - moordenaar, lood om oud ijzer overigens, mocht roepen liggen nog niet al te ver achter ons. Ik vond het een ordinaire man, die bij mij als onoprecht, druipend van goedkope gemeenplaatsen overkwam. Voor iemand als ik die de Verenigde Staten gedurende twintig jaren goed heeft leren kennen blijft het een zorgelijke vraag hoe het komt dat steeds weer dit soort middelmatige en duidelijk het land onwaardige personen op de hoogste posten van deze boeiende natie komen te zitten. In verband met mijn boek Grenzen aan de groei heb ik tal van Amerikaanse wetenschapsmensen en deskundigen de vraag gesteld wat er zou moeten worden gedaan om personen van eruditie, innerlijke beschaving, intelligentie en mentale geschiktheid op het Witte Huis te krijgen. Niemand, absoluut niemand wist een bevredigend antwoord op die vraag te geven. Wanneer er een Kennedy op de bok komt te zitten wordt hij er af geschoten. Het métier van president van de Verenigde Staten, als het vak van de goedkope handelsreiziger in politieke doubletalk, zal voorlopig nog wel gehandhaafd blijven. Merkwaardig is overigens, dat het mij zelfs in het dagblad Zaanstreek Typhoon nooit is gelukt mijn indrukken uit 1968 geplaatst te krijgen, namelijk dat Nixon een politieke kwakzalver was. Nu weet de hele wereld dit langzamerhand. Voor mij was hij toen al een kwal, maar het was blijkbaar niet veroorloofd dit toen al te schrijven. Eén gesprek met Nixon die dagen in New Hampshire houdt verband met deze reportage. Het is er zelfs essentieel aan. Onmiddellijk na de landing in Keene, op 6 maart 1968, stonden Nixon, John Chancellor en ik een tien minuten bij het toestel te praten terwijl wij op automobielen wachtten die ons gezelschap naar een hotel zouden brengen. Nixon richtte zich tot mij en zei met een hand op mijn schouder: ‘U als Nederlander wil ik vertellen, wat wij Amerikanen in Azië eigenlijk helemaal fout hebben gedaan.’ Wij spraken over Vietnam. ‘Toen u, Nederlanders, uw politionele acties in Nederlands-Indië streed tegen Sukarno, toen hadden wij, Amerikanen, de mariniers moeten zenden om u te helpen. Wanneer wij dát zouden hebben gedaan, zouden wij nu niet de oorlog in Vietnam hebben gehad.’ Ik geloofde nauwelijks wat ik hoorde. Hier was een man, die mee | |
[pagina 358]
| |
deed in de race voor president van de Verenigde Staten. In 1968 bleek hij nog altijd met gedachten over het zenden van Amerikaanse mariniers te spelen, in dit geval in Indonesië in 1948, om Sukarno te verslaan, waaraan hij de uitermate gevaarlijke en nonsensicale conclusie verbond, dat had men dát maar gedaan, de Verenigde Staten niet in Vietnam in strijd gewikkeld zouden zijn geraakt. Van Nixon was bekend, dat hij in de tijd dat hij vice-president was, van mening was dat Amerika de Fransen in Indo-China en Dien Bien Phu moesten helpen, desnoods met gebruik van atoomwapenen. Hij werd in deze mening door president generaal Eisenhower gecorrigeerd. Eisenhower waarschuwde immers in diens memoires, dat de Verenigde Staten nooit ofte nimmer militairen op het Aziatische vasteland mochten inzetten. Ook generaal Ridgeway, de commandant van de uno-troepen in Korea, deelde die mening. En hier was Richard Nixon, die terwijl hij verkiezingsrede na verkiezingsrede in New Hampshire hield en zei van Eisenhower geleerd te hebben hoe de oorlog in Korea werd beëindigd, en aankondigde Ike's voorbeeld in Vietnam te zullen volgen, tegelijkertijd onder vier ogen tegen John Chancellor (nbc) en mij zei, dat de Verenigde Staten in 1948 de kardinale fout in Indonesië hadden gemaakt om niet de mariniers te zenden en de Nederlanders tegen Sukarno te helpen. Mij zou het niet verrassen dat Nixon in 1970, alsof er niets in de wereld was veranderd, zijn mariniers opdracht gaf de koninkrijken Cambodja en Laos binnen te trekken. Ik was voldoende verontrust over Nixon's opmerking om mij tot professor Richard V. Allen te wenden, adviseur voor Buitenlandse Zaken van deze presidentiële kandidaat tijdens de voorverkiezingen in New Hampshire. Later zou Henry Kissinger worden aangetrokken. Professor Allen maakte aanvankelijk deel uit van Henry's staf, maar zou ruzie krijgen met zijn collega uit Harvard en naar het Hoover Institute for War and Peace in Stanford, Californië verhuizen.Ga naar eindnoot1. Professor Allen kon zijn oren niet geloven, dat Nixon die ideeën over Sukarno en Indonesië had uitgesproken. Hij vroeg ongerust, of ik het gesprek met Nixon zou publiceren. Dat had ik weliswaar nog niet overwogen, maar dat recht hield ik mij voor. Allen vloekte. |
|