Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 355]
| |
Keene, New Hampshire - 6 maart 1968 (1)Ná mijn laatste reis naar Indonesië in 1966 en de ruzie met Adam Malik zijn mijn contacten met dat land vervaagd. Tony Dake van de nos maakte in 1968 een reis naar Djakarta en rapporteerde in een nos-vergadering dat het hoofd van de Indonesische inlichtingendienst mij een gevaarlijk man had genoemd. Dake, die wist dat hij mede op mijn enthousiaste voorspraak bij Carel Enkelaar in dienst van de nos was gekomen, greep de allereerste vergadering in nos-verband aan om de verzamelde heren mee te delen, dat hij niet begreep dat de nos een man als mij in dienst wilde hebben of medewerking aan nos-programma's liet verlenen, ‘want hij staat in Djakarta op de zwarte lijst.’ Anthonie Dake is het soort zakenman-journalist die afwisselend vaart op het motto ‘voor wat hoort wat’, hetgeen pas goed duidelijk werd bij het verschijnen van zijn hokus-pokus-boek In the Spirit of the Red Banteng.Ga naar eindnoot1. Geleidelijk aan hield ik mij met andere journalistieke activiteiten dan Indonesië bezig. Zo reisde ik bij toeval op weg naar een lezing in Dallas, Texas, met de moeder van de vermoedelijke moordenaar van president John F. Kennedy, mevrouw Marguerite Oswald. Ik raakte met haar bevriend en zij kwam bij mij op bezoek in New York. Door gesprekken met haar, evenals via markante aanwijzingen van de Utrechtse paragnost, Gerard Croiset, kwam ik bijvoorbeeld op het spoor van een goede vriend van Oswald, George de Mohrenschildt en diens vrouw Jeanne. George was van Russische afkomst, had voor de Franse en Amerikaanse inlichtingendiensten gewerkt, was geoloog en adviseur voor belangrijke Amerikaanse oliebelangen, kende de familie van Jacqueline Kennedy, en was tezelfdertijd een groot vriend van Lee Harvey Oswald en diens Russische vrouw Marina. Het befaamde Warren-Report, dat de gang van zaken rond de moord op jfk moest onderzoeken besteedde vele pagina's aan het echtpaar De Mohrenschildt en in bepaalde publikaties wordt George afgeschilderd als de man achter de schermen, die de hinderlaag voor Kennedy in Dallas zou hebben georganiseerd. Deze ontdekkingen leidden naar de officier van justitie in New Orleans, Louisiana, Jim Garrison, met wie ik een 40 minuten lang interview voor de nos filmde, dat sterk de aandacht trok. Garrison poneerde de stelling, dat president Kennedy via bepaalde figuren uit de Amerikaanse cia, alsmede met behulp van Cubaanse vluchtelingen, zou zijn vermoord. Het is zeer belangwekkend bij het zich momenteel in de Verenigde Staten ontwikkelende Watergateschandaal te constateren, dat opnieuw elementen uit cia-kringen en Cubaanse vluchtelingenkringen in Florida zelfs in opdracht van Nixon's Witte Huis nauw betrokken waren bij pogingen om erop toe te zien, dat de democraten - en dus de oude kring van de Kennedy's - de verkiezingen vooral niet zouden winnen. Het Nixon Witte Huis liet zelfs door een zekere Anthony Ulasewicz een verleidersflat in New York-City afhuren, ‘met behang van fluweel en tapijten’, meldde De Telegraaf, om jonge vrouwen te verleiden met het doel gegevens te verzamelen over het privé-leven van de enige overgebleven Kennedy-politicus, Edward. Wanneer | |
[pagina 356]
| |
men bedenkt, dat John, Bobby en Edward Kennedy samen een stuk of tien zoons in de Amerikaanse samenleving hebben gezet, zal een volgende generatie politici in de Verenigde Staten zich vast op de komst van een eskader potentiële Kennedy-kandidaten kunnen voorbereiden. Hoe het ook zij zelfs Leo Riemens noemde in De Telegraaf mijn Garrison-film via de nos, ‘een onverwacht hoogtepunt in t.v.-journalistiek.’ Riemens bracht het uiteraard niet op de naam van de interviewer in zijn krant te zetten.Ga naar eindnoot2. Zoals ik tijdens een vliegreis van Mexico City naar New York in 1964 een poging had ondernomen naar civielere betrekkingen met Luns te streven, heb ik die dagen ook het initiatief ontplooid op bezoek te gaan bij de heren Stokvis en Goeman Borgesius van De Telegraaf. Ik stelde voor de strijdbijl te begraven. ‘Zeker, zeker,’ aldus Stokvis, ‘wij zijn er allerminst op uit om uw carrière dwars te zitten. Het is ons inderdaad opgevallen, ook in het Garrison-interview, dat u soms goede journalistiek bedrijft. Uw Nieuw-Guinea-standpunt zagen wij nu eenmaal als een bijzonder scheve schaats. Maar goed, wij zullen uw verdere activiteiten met belangstelling volgen en om ons behoeft u niet bevreesd te zijn.’ Dat was dat. Een jaar later zou reeds blijken, dat ik mij de moeite had kunnen besparen. |