Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdDjakarta - 5 oktober 1966 (2)Ter ere van de Legerdag - een traditionele gelegenheid voor staatsgrepen in Indonesië - werd ook vandaag de gebruikelijke gigantische parade gehouden. Eenieder die wat in de melk te brokkelen had in het land was aanwezig. Generaal Nasution zat afzijdig en alléen op de officiële tribune. Niemand scheen met hem te spreken. Generaal Suharto en de chefs van staven stonden gereed om Bung Karno te verwelkomen. De president kwam met een hefschroefvliegtuig vanuit het paleis, stapte over in een kogelvrije Cadillac en reed tot voor de officiële tribune waar hij plaatsnam onder een baldakijn, omringd door de commandanten van leger, politie, luchtmacht en marine. Ik stond niet ver af met het nos-team te filmen. Scherp lette ik vooral op Suharto. Toen de president een sigaret wilde opsteken, trok Pak Harto direct een aansteker en gaf het staatshoofd vuur. Toen zag Bung Karno mij, en zoals hij altijd had gedaan, hij wenkte. Ik voelde mij eenzaam en niet op mijn gemak, toen ik de afzetting doorkruiste en de treden van het podium opliep. Van beide kanten van de eretribune waren vele ogen op mij gericht. ‘Wanneer ben je gekomen, Wim?’ vroeg Sukarno toen hij mij een hand gaf. ‘Een paar dagen geleden.’ Ik werd voorgesteld aan generaal Suharto en diens collega's. ‘Kom vanavond maar naar het Istana,’ aldus Bung Karno, die misschien wat vermoeider leek dan vroeger maar op mij de indruk maakte, onveranderd zichzelf te zijn, zoals ik hem altijd had gekend. Deze begroeting door Bung Karno was via televisie uitgezonden, zoals vrienden mij later vertelden. ‘Wij zagen Sukarno wenken,’ zei mij een Indonesische vriend, ‘en dachten, nu krijgen wij een mooie vrouw te zien. Toen kwam jij in beeld.’ Ook de heer en mevrouw Hatta zeiden mij later door dat voorval geweten te hebben, dat ik in Indonesië was. Een plezierige bijkomstigheid voor mij was, dat mijn oude vriend, kolonel Sutikno, later brigade-generaal en chef van Suharto's presidentiële huishouding, in 1973 ambassadeur in Nieuw-Zeeland, die dagen de privé-secretaris van Suharto was. Eerder in 1966 had ik hem het laatst in Washington D.C. ontmoet, waar hij nog militair attaché was. Ik organiseerde toen een avond bij de Nederlandse diplomaat, Egbert Kunst, | |
[pagina 304]
| |
voor collega André Spoor en mijzelf, waarbij deze kolonel een uiteenzetting gaf over de achtergronden van de coup van 1965. Het werd duidelijk, dat ook Pak Tikno, zoals zoveel Indonesiërs zouden doen, zonder gewetenswroeging van de dienst en doelstellingen van Sukarno's buitenlandse beleid was overgestapt op Suharto's politiek van vrijwillig aan de leiband van de Amerikanen te gaan lopen. Wellicht is het een geruststelling te weten, dat wanneer eens aan het generaalsregime in Djakarta een einde zal komen, vele Indonesiërs zullen zeggen: ‘Wir haben es nicht gewusst,’ en de klok zal voor velen zonder ‘to do’ weer kunnen worden recht gezet.Ga naar eindnoot1. Kolonel Sutikno vertelde dat toen Bung Karno mij op het podium aan Suharto had voorgesteld, en ik weer naar mijn nos-ploeg terugwandelde, de president tegen de generaal had gezegd: ‘Treurig, dat die man hier al die jaren niet heeft kunnen komen. Hij is een “wartawan baik”, een goed journalist.’ Sutikno vervolgde: ‘Had maar meteen aan Bapak gezegd, dat het leger jou weer naar Indonesië heeft teruggebracht.’ Onze nos-ploeg had in Bangkok visa ontvangen van kolonel Sugeng Djarot, de militair attaché, in overleg met het Suharto-regime. Bung Karno en Sutikno doelden op het feit dat Hadji SubandrioGa naar eindnoot2. mij, als minister van Buitenlandse Zaken zowel als hoofd van de Indonesische cia, de bpi, sedert 1960 uit Indonesië had gehouden.Ga naar eindnoot3. Zoals zijn opvolger Adam Malik dit sedertdien heeft gedaan. Bandrio deed het, omdat hij heel goed wist - hier deelde ik de mening van Nasution en Suharto - dat ik hem als een vloek in Sukarno's onmiddellijke omgeving beschouwde. Niet om Bandrio's politieke of diplomatieke inzichten, want op het gebied van de buitenlandse politiek was ik het, in tegenstelling tot Nasution en Suharto met hem eens, maar de mens Bandrio, de Durno, de kwade intrigant, slijmjurk en verdoezelaar van feiten en informatie die Bung Karno wilde weten en waar hij recht op had, die werden door Bandrio opzettelijk weggehouden of soms verdonkeremaand. Subandrio was mijns inziens een kwalijke infectie van het Sukarno-bewind, alhoewel zijn opvolger Adam Malik, als internationaal politicus en diplomaat, niet in Bandrio's kleine teen past. Malik waaide over van trotskist naar spreekbuis van rechtse necolim generaals. |
|