Djakarta - 1 oktober 1965 (11)
Bung Karno stond in Indonesië centraal in 1965. Om hem heen opereerden in het geheim enkele voorname machtsgroepen. De zogenaamde raad van generaals, Dewan Djendral, bekokstoofde voor de zoveelste maal een staatsgreep tegen de president. Ook madame Dewi Sukarno, de Japanse echtgenote van Sukarno, heeft mij bevestigd, dat enkele weken vóor de coup van 1965 de president de commandant van het leger, generaal Yani in haar bijzijn opnieuw naar de activiteiten van deze Dewan Djendral heeft gevraagd. Yani moet toen hebben geantwoord, dat Bapak zich geen zorgen behoefde te maken: ‘díe groep van generaals staat onder mij.’ Er waren echter aanwijzingen in Bung Karno's omgeving, dat Yani zelf ten langen leste van mening was veranderd en het niet langer eens zou zijn geweest met bijvoorbeeld de door Sukarno steeds nauwer aangehaalde banden met Peking.
Intussen werd het paleis van legerzijde gewaarschuwd, dat niet een Dewan Djendral, maar een pki-staatsgreep op handen was. Sukarno's voormalige adjudant generaal Sugandhi heeft niet lang vóor 1 oktober de president van deze ontwikkeling op de hoogte gesteld. Bung Karno verweet Gandhi ‘communistenfobie’ en antwoordde dat niet de pki maar bepaalde generaals subversief waren. Mijns inziens wantrouwde Sukarno terecht de pro-Amerikaanse generaals en wist hij zeker, dat de pki achter hem stond.
Generaal Sugandhi zou Thomas Mann's uitspraak, dat ‘anti-bolsjewisme de grondwaanzin van onze tijd was’ ter harte moeten nemen.
Dan was er een groep van voormalige invloedrijke politici, waarvan de voornaamste kopstukken door de regering in politieke quarantaine waren geplaatst. Deze groep bestond uit figuren die bijvoorbeeld de prri-opstand tegen de wettige regering in 1958 hadden gesteund. Toch bevonden een groot aantal leidende functionarissen uit bijvoorbeeld Masjumi en psi-kringen, twee partijen door Sukarno buiten de wet gesteld bij zijn politieke stroomlijning van het Indonesische politieke krachtenveld, zich nog steeds in vrijheid. Zij zonnen op wraak en zagen met lede ogen de pki als politieke machtsfactor voortdurend aan invloed, en in omvang toenemen.
Men zou kunnen stellen, dat het in Indonesië in 1965 zover was gekomen, dat de pki de enige nationale politieke organisatie was, die Sukarno werkelijke bescherming bood en met de minste reserves loyaal jegens het staatshoofd was. Deze situatie was noch Sukarno's opzet, noch diens wens geweest. Zowel de binnenlandse als de buitenlandse politiek had zich in die richting ontwikkeld, vooral ook bij het nemen van sociaal-politieke maatregelen.
De loyale opstelling van de pki betekende allerminst dat de president van de republiek zich aan het communisme had overgegeven, of dat hij van mening was, dat de pki de enig zaligmakende politieke organisatie was, die recht zou hebben op de voornaamste rol bij het toekomstige bestuur van het land. Sukarno heeft steeds, tot het bittere einde van zijn leiderschap, getracht het evenwicht tussen alle krachten in het land te