Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdDjakarta - 1 oktober 1965 (1)Bung Karno voorzag als gezegd in 1957 tijdens gesprekken met de Amerikaanse auteur Louis Fischer de mogelijkheid van een staatsgreep tegen het wettige gezag door hoge officieren van het leger. Pas in 1965 zouden de jarenlange sluimerende en steeds ambivalentere betrekkingen tussen een sector van het leger en president tot een explosie komen, waarbij niet alleen politieke, ideologische, economische en financiële, maar ook godsdienstige factoren een rol speelden. Ik denk bijvoorbeeld aan het antwoord van generaal Nasution, toen ik hem in 1966 de vraag stelde, hoe hij de leiding van de staat zonder Bung Karno zag: ‘Geen mens is onmisbaar. God is de almachtige.’ De spanningen begonnen eigenlijk al meteen na de soevereiniteitsoverdracht in 1949. Bij de poging van kapitein Westerling om de regering Sukarno in februari 1950 omver te werpen waren reeds direct hoge Indonesische officieren en politici betrokken, zoals de Sultan van Pontianak, een door De Telegraaf dikwijls beschreven ‘groot vriend van Nederland’. In 1952 bracht Nasution's Bonapartisme hem ertoe de kanonnen van het leger op het presidentiële paleis te zetten. Bung Karno kwam naar buiten, hield een kalmerende redevoering en men ging rustig naar huis. Er werd niets opgelost. De onrust in het leger zou voortduren en gestadig toenemen. Vrijwel onmiddellijk na aankomst in Djakarta werd mijn aandacht op het verzet en subversieve acties van hoge officieren gevestigd, toen ik op 12 december 1956, 's avonds om 19.30 uur premier Ali Sastroamidjojo | |
[pagina 242]
| |
in het parlement een opsomming hoorde geven van de verschillende affaires rond opstandige kolonels. Voordien waren er samenzweringen in 1950, 1952 en 1955. Volgens premier Ali waren de kritieke dagen in 1956 13 augustus en 5 oktober geweest. Deze laatste datum was een geliefkoosde dag voor dit soort activiteiten omdat zij samenviel met de Indonesische Legerdag. Pak Ali gaf het parlement nauwkeurig inzicht over hoe rebellerende officieren, ditmaal onder aanvoering van een kolonel Zulkifli Lubis op 16 november 1956 een putsch hadden willen doen plaatsvinden. ‘Om 03.00 uur die ochtend naderde inderdaad een eenheid van de rpkadGa naar eindnoot1. de hoofdstad. Om 03.30 uur zouden een aantal top-generaals van het opperbevel worden gearresteerd en uit hun ambt worden gezet. Indien nodig zou bloedvergieten bij het arresteren van de legerbevelhebber, Nasution en leden van diens staf niet behoeven te worden vermeden,’ aldus de bij Lubis gevonden instructies en documenten. ‘Daarna zouden leden van het kabinet en verscheidene politieke leiders moeten worden gearresteerd. Het parlement diende te worden ontbonden en in de hoofdstad zouden tenminste voor enige tijd terreuracties worden gehouden.’ Premier Ali wees erop dat volgens de plannen van de opstandige officieren president Sukarno daarop gedwongen zou worden zich bij de wil van de junta neer te leggen en zich bij besluiten van het nieuwe militaire bewind aan te passen. Wanneer men de verklaring van premier Ali Sastroamidjojo - een 18 pagina's tellend document - uit 1956 nog eens bestudeert is het duidelijk dat wat op 1 oktober 1965 in Indonesië plaatsvond voor president Sukarno noch onverwacht kwam, noch iets nieuws onder de zon betekende, want in feite ontrolde de staatsgreep van hoge legerofficieren zich in 1965 volgens het vaste patroon van het reeds in 1956 door de regering onderschepte plan van Lubis en consorten. Uiterlijk leek 't misschien of de cia er noch in 1956, noch in 1965, aan te pas kwam en dat men dus zuiver met een gevecht van officieren onder elkaar had te maken. Wanneer men hier dan de uitdrukkelijke verklaringen van Werner Verrips tegenover stelt, die al in 1950 voor de cia in Indonesië bezig was, moet men stellen, dat een intern legerconflict tussen hoge officieren, steeds vergezeld ging van een professionele begeleiding door de altijd aanwezige, tot subversieve daden maar al te gaarne bereid zijnde, cia, die van den beginne, à la Luns, Sukarno liever had zien gaan dan blijven. Hoe meer trouwens bekend wordt over de staatsgreep van 1967 in Griekenland, en het afzetten van koning Konstantijn ii in ruil voor kolonel Papadopoulos, hoe duidelijker het wordt dat de cia ook dáar volgens het Djakartaanse stramien van 1965 te werk is gegaan. Pas op 1 juli 1973 meldden de London Observer en de New York Times definitief dat Papadopoulos een zetbaas voor de Amerikanen was. De nieuwe Griekse leider zou door de Amerikanen worden gechanteerd, omdat Washington bewijzen zou hebben van diens collaboratie met de nazi's in de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse ambassadeur in Athene, Henry J. Tasca gaf thans vrolijk toe, dat het nieuwe Griekse regime ‘de meest anti-communistische groep bewindhebbers is die men in de wereld zou kunnen vinden.’ Honderden agenten van de Griekse geheime dienst, kyp, werden | |
[pagina 243]
| |
in de vs voor de coup opgeleid. Papadopoulos diende enkele jaren als liaison officier tussen de kyp en de cia. ‘George (Papadopoulos) leidt het beste Griekse bewind sinds Pericles,’ aldus Washington, waar uiteraard de naam Walt W. Rostov ook niet ongenoemd bleef bij het reconstrueren van een staatsgreep tegen de Griekse koning. Aanvankelijk speelden de Griekse kolonels de Suharto-dans, door Konstantijn in de waan te laten dat het een noodzakelijke tijdelijke maatregel betrof, zodat de koning zelf het kolonelsregime de ambtseed afnam. Nu is per zogenaamd referendum Griekenland een Republiek geworden en Konstantijn ii permanent, als Sukarno in Indonesië, weggemasseerd. |
|