Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdNajaar - 1963 (1)Bij de succesvolle beëindiging in 1962 van de Irian-Barat-campagne was de aanvankelijke opstelling: met hernieuwde kracht de sociaal-economische problemen van het land entameren. De eerste tegenslag kwam met de onverwachte dood van ingenieur Djuanda. Sedert Bung Karno in 1959 de Grondwet van 1945 opnieuw had ingevoerd, werd het land in feite geregeerd door twee lichamen, het uitvoerende Kabinet en de Opperste adviesraad (dpa). Alhoewel hij officieel premier was, had Sukarno de uitvoerende bestuurstaken in handen van Djuanda gelaten, zoals dit sedert 1957 het geval was geweest onder de toen nog geldende Grondwet van 1950. Djuanda werd bijvoorbeeld ook niet vice-premier, maar eerste minister genoemd. Sukarno had verder op hem karakteristieke wijze de leden van het kabinet aangezegd hun partij-jasje aan de kapstok te hangen, en als hun dat te moeilijk afging, ‘de diverse jasjes eerst liever in bleekwater te zetten’. Steeds weer, als hij vergaderingen voorzat, herinnerde hij kibbelende partijen eraan: ‘Ik wil geen geouwehoer hebben hier,’ in duidelijk Nederlands, zoals hij ook in zijn autobiografie stelt. | |
[pagina 217]
| |
Na het heengaan van Djuanda zette Bung Karno het eerste-ministerschap om in een troika, een driemanschap bestaande uit Subandrio (1), Charul Saleh (2) en Johannes Leimena (3). De taken werden verdeeld. Maar de tragiek van de democratische bedoeling was, dat de drie heren elkaar niet konden luchten of zien, waarbij bovendien heftig tussen Bandrio en Saleh werd geijverd om 't kroonprinsschap bij Sukarno. Door een en ander ontstond op alle regeringsniveaus een eindeloze reeks subtiele sabotagedaden en gewedijver, waardoor van werkelijk regeren geen sprake was.Ga naar eindnoot1. De dpa bestond uit de voornaamste partijleiders en volgens Bung Karno's nasakom-gedachte (nationalisme, religie en communisme) ook de communistische leiders, de chefs van staven en commandant van de politie, de procureur-generaal, vertegenwoordigers van alle functionele groepen uit de maatschappij, dus, zoals gezegd, het was een super-Dewan Nasional. Men zou kunnen zeggen, een vorm van Politburo zoals men dit in socialistische landen kent, maar dan met een typisch Indonesische niet-ideologische vorm van samenstelling. Besluiten in de dpa genomen verhuisden naar het kabinet om uitgevoerd te worden, maar kwamen aldaar in de mallemolen aan de top van de elkaar beconcurrerende en minachtende drie ‘premiers’ terecht. Toch betekenden de hervormingen op bestuurlijk niveau, dat Sukarno er ten dele in was geslaagd zijn geleidedemocratiegedachte gestalte te geven. Een tweede tegenslag voor Indonesië in 1963 was de moord op president Kennedy op 22 november in Dallas. Dit tragische incident bracht Lyndon B. Johnson in het Witte Huis, waarmee aan de Amerikaanse verzoeningspolitiek ten aanzien van Sukarno en Indonesië een abrupt einde kwam. Terwijl adviseur Theodore Sorensen mij later verzekerde, dat president Kennedy bij zijn dood op het punt stond de oorlog in Zuidoost-Azië verder af te winden, voerde lbj juist het tempo van de strijd tot nieuwe ongekende hoogten op. Sukarno zag in de Amerikaanse troepenmacht in Indo-China ‘een escalatie van Frans kolonialisme en imperialisme’. Ook de Britse steun aan de te vormen Federatie van Maleisië zag Sukarno als een verdere omsingeling van necolim (neokolonialisme en imperialisme) van Indonesië. Om het zeer summier te stellen waren dit de twee belangrijke ontwikkelingen in 1963 die ook in Indonesië roet in het eten gooiden. |
|