Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdDen Haag - 1 juni 1961Eind mei reisde ik naar Nederland om na te gaan wat de heren Van Konijnenburg en Scholtens in regeringskringen hadden bereikt met het verkrijgen van een mandaat om tot onderhandelen met Indonesië te komen. Dat wil zeggen: de groep-Rijkens had slechts een stilzwijgende goedkeuring van De Quay en Luns nodig, om de weg te effenen naar daadwerkelijke onderhandelingen op regeringsniveau. In feite bood de groep-Rijkens uitsluitend haar nog altijd opengehouden kanalen naar Indonesië en Sukarno aan ten einde de regering van dienst te zijn bij het bereiken van een aanvaardbare oplossing. Inderdaad bleken Van Konijnenburg en Scholtens zich na het door mij voorbereide gesprek met Bung Karno in Washington schor te hebben gepraat op alle regeringsniveaus in Den Haag. Paul Rijkens had zich persoonlijk naar De Quay en Luns begeven, maar niemand was éen stap verder gekomen, want Luns barricadeerde met zijn langgerekte postuur, dat hij zo gaarne met dat van Charles de Gaulle vergeleek, alle in- en uitgangen, die naar een positieve en aan de werkelijke situatie aangepaste oplossing zouden hebben geleid. Ook pater Beaufort, Luns' Godfather, stelde 24 mei 1961 overduidelijk in het parlement, dat de regering nooit een mandaat aan particulieren zou verstrekken, om namens het koninkrijk met een buitenlandse mogendheid over een deel van het rijksgrondgebied (Papoea- | |
[pagina 144]
| |
land) te onderhandelen.Ga naar eindnoot1. Opzettelijk werden de bedoelingen van de groep-Rijkens verdraaid, want nogmaals, de heren die in contact stonden met Sukarno wilden slechts een pad vinden, dat door de Luns-club zou kunnen worden bewandeld om tot overeenstemming met Indonesië te komen. Maar Luns wilde gewoon die overeenstemming niet. Hij schreef in zijn eigen verzameling anekdotes: ‘Mijn standpunt in de verschillende kabinetten waarin ik de eer heb gehad 's lands belang te mogen dienen, is altijd geweest: “Wij moeten al het mogelijke doen om onze verplichtingen ten aanzien van het Papoea-volk te vervullen, maar tot meer dan wat redelijkerwijze mogelijk is, zijn wij niet gehouden”.’Ga naar eindnoot2. Na diens bezoek aan president John F. Kennedy enige weken tevoren had men van iemand, die in de veronderstelling scheen te verkeren het belang van het koninkrijk te dienen, redelijkerwijs mogen verwachten, dat hij verdomd goed had begrepen dat de Amerikanen - onder het Kennedy-regime - niet van plan waren Nederland, bij een militaire invasie van Irian-Barat door Indonesië, een handje te komen helpen. Mij dunkt, wat ik in Washington D.C. reeds sedert 1958 op het hoogste niveau te weten had kunnen komen, mocht immers verondersteld worden ook aan onze duur-betaalde diplomaten of ministers bekend te zijn geweest? Oud-ambassadeur Van Roijen benadrukte 5 juni 1973 in een gesprek met de Amsterdamse student Ronald Gase, dat Eisenhower ook nooit een als door Luns bedoelde garantie van Dulles zou hebben bekrachtigd. Amerika zou in het Afro-Aziatische blok vele vijanden bij een dergelijke toezegging van Amerika aan Luns hebben gemaakt, terwijl het ook in strijd zou zijn met Eisenhower's Verre Oosten-politiek van beëindiging van de oorlog in Korea, niet-inmenging bij de strijd van de Fransen in Indo-China en hands-off van Nieuw-Guinea. Maar Luns stuurde het bewust op oorlog tegen Sukarno aan. De vraag is of men hem de eer had moeten laten, 's lands belang op die anti-Nederlandse wijze zo pesterig lang te dienen. De heer Schmelzer citeerde onlangs oud-premier De Quay in zijn herinneringen aldus: ‘Er gingen bij Luns (en diens beleid inzake Nieuw-Guinea) onzakelijke emoties meespelen, waardoor zijn beleid tezeer persoonlijk werd gekleurd.’ Volgens professor De Quay ging Luns zijn antipathie jegens Sukarno en zijn woede over het niet-nakomen door president Kennedy van Amerikaanse beloften, die overigens slechts in het brein van Luns bestonden, ‘in zijn standpuntbepaling een te overheersende rol spelenGa naar eindnoot3.’. In gewoon Nederlands betekende De Quay's diplomatieke frase voor een bekend verschijnsel bij psychologische afwijkingen in feite, dat Luns, volgens zijn premier van die dagen, abnormaal handelde. Na de situatie enigszins te hebben overzien tegen de achtergrond-informatie, die ik had over de tegenpartij Indonesië, nam ik een besluit. Wat Emile van Konijnenburg noemde: ‘If fate hands you a lemon, try to make a lemonadeGa naar eindnoot4.’. Of dit verstandig was of niet laat ik | |
[pagina 145]
| |
gaarne aan andere beoordelaars van de geschiedenis over. Ik besloot de groep-Rijkens, na vijf jaren met deze lobby in het geheim achter de schermen bezig te zijn geweest, in de publiciteit te brengen. Mijn analyse was, dat Rijkens geen stap verder zou komen. Het was de hoogste tijd tot zaken te komen. Zoals Rijkens dat zelf in Handel en Wandel (pagina 104) heeft omschreven: ‘Ik meen toch dat men de moed moet kunnen opbrengen om op een gegeven moment verantwoordelijkheid op zich te nemen en dan maar te aanvaarden, dat daarop achteraf kritiek komt.’ Hofland meende, dat ik de groep-Rijkens een koud zwembad injoeg. Misschien was het dat ook wel. De publiciteitswaarde van een machtige lobby van industriëlen - waar bovendien voldoende bekend was dat Rijkens nauwe banden met de koninklijke familie onderhield - die het scherp oneens was met het door de regering gevoerde beleid inzake Nieuw-Guinea en Indonesië, leek mij voornaam. Het nieuws zou dan ook als een bom inslaan. Maar eerst ontwierp ik een strategie. |
|