Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Washington D.C. - 23 april 1961Om 19.00 uur landden Emile van Konijnenburg, Koos Scholtens en bij toeval ambassadeur Sukardjo Wirjopranoto gezamenlijk met hetzelfde vliegtuig op National Airport. In de auto naar de residentie van ambassadeur Zain in Tilden Street maakte Van Konijnenburg die avond een treffende opmerking: ‘Pogingen als de onze worden zelden beloond. Meestal pas lang ná je dood.’Ga naar eindnoot1. Zain was zelf zojuist uit Los Angeles gearriveerd en was zijn staf aan het inlichten, zodat wij naar de werkkamer van de ambassadeur op de eerste verdieping werden gebracht. Later kwam Zain binnen en er ontspon zich een levendige discussie. Zain: ‘Voor Indonesië liggen de kaarten in Amerika thans gunstig. De regering-Kennedy zijn een stelletje harde kerels. Ik ben echter bang dat ze te vroeg toeslaan. Wij kunnen echter bij onze druk op Washington de Cuba-geschiedenis met Irian-Barat vergelijken. Nederland wil nu wel van Irian af, maar het is nog altijd maar, altijd weer maar... Indonesië is nu niet meer als vroeger, dat schijnt men in Den Haag niet te beseffen.’ De ambassadeur vervolgde: ‘Subandrio blijft sceptisch staan tegenover contacten van Bung Karno met industriëlen, want hij vindt dat dit niets uithaalt. Het zijn de Haagse politici die de dienst uitmaken en van de groep-Rijkens weten wij nu wel wat die willen. De president heeft een overbezet programma bij Kennedy, heren, en ik geloof niet dat het mogelijk zal zijn een ontmoeting met u, heren, in te lassen.’ ScholtensGa naar eindnoot2., die Zain voor het eerst ontmoette, antwoordde: ‘Wij hebben meer gezag nodig bij onze pogingen in regeringskringen een oplossing te vinden. Wij zouden aan autoriteit winnen, wanneer wij thans hier met de president zouden hebben gesproken. We moeten praten. Er is haast bij.’ Zain: ‘Naar mijn mening moeten we bij ons probleem geen derde partij hebben, ook niet de Verenigde Naties. Wij moeten de dingen in hun eenvoud behandelen. De trend van de geschiedenis ligt nu eenmaal zo. Wat zijn de concrete zaken? U moet met uw actie en comité het werk doen om te komen tot officiële Nederlands-Indonesische besprekingen. De lower level moet de start voorbereiden. Ik heb al deze dingen in Genève al in 1955 gezegd, maar meneer Luns wilde niet luisteren.’ Scholtens: ‘Wat u nu zegt dekt ons standpunt volkomen.’ Zain: ‘Dat weet ik wel, dat is begrip tussen ons. Het is jammer, dat uw land daar geen gebruik van maakt. Dat doet mij wel pijn. Wij moeten samen dit gevalletje oplossen. Bung Karno zal nog altijd naar | |
[pagina 141]
| |
Holland gaan, daar ben ik van overtuigd. Hij zal vol ontroering zijn wanneer hij Nederland ziet. Dat hij Nederland op de knieën wil brengen is niet waar. Bung Karno is veel te romantisch-historisch georiënteerd om niet te doorleven wat hij doet of ervaart. Hij is niet alleen de love-making man. Zijn grootsheid is eigenlijk nog niet gepubliceerd. Zijn ware gedaante is eigenlijk nog niet eens bij de Indonesiërs zelf bekend. Bij mijn laatste reis naar Indonesië en een lang gesprek dat ik met hem in Bogor had ben ik zelf opnieuw onder de indruk gekomen van hoe hij zijn volk optrekt. Bung Karno is werkelijk Indonesia. Het Westen is in de war. Sukarno heeft zelfvertrouwen en de Russen marcheren bij eenzelfde gevoel van zelfvertrouwen. Ik spreek nu als historicus, want daarvoor ben ik in Leiden te goed geschoold geworden.’ Scholtens: ‘Wat vind ik het aardig, dat u dat zegt.’ De heer Scholtens vervolgde: ‘Indertijd, nog vóor de soevereiniteitsoverdracht, had ik in Pladju een gesprek met de president om een bpm-affaire op te lossen. Die oplossing was er onmiddellijk. Ik heb de aangenaamste herinneringen aan dat gesprek. De volgende dag zou Bung Karno een rede houden voor het personeel van de bpm. Hij vroeg mij: “Wat wilt u dat ik over onze onderhandelingen zeg?” “Het liefst niets,” heb ik geantwoord, en daar heeft hij zich stipt aan gehouden.’ Zain: ‘Te veel Indonesiërs weten te weinig over Bung Karno.’ Konijn zorgde altijd bij ernstige gesprekken voor een vrolijke noot en herinnerde zich het volgende: ‘Bapak zou eens in Bali op bezoek gaan bij iemand die een prachtig beeld in zijn woonkamer had staan. Om het van de president weg te houden zette hij het op de plee. Uitgerekend moest Bapak naar het toilet, zag daar het beeld staan, kwam ermee naar buiten en zei: “Iemand die zo'n prachtig beeld op de plee zet is het niet waard, ik neem het mee”.’ Zelf had Konijn éen keer aan Bung Karno gevraagd - dit speelde in de tijd vlak ná de revolutie - waarmee hij hem een plezier zou kunnen doen. Laat die en die schilder een schilderij maken. Konijn gaf opdracht tot het maken van een groot doek. Het werd een begrafenistoneel met veel mensen en midden op het doek stond Bung Karno zelf met pitjieGa naar eindnoot3. afgebeeld. Toen ik de president het schilderij kwam aanbieden, zei hij onmiddellijk: ‘Ik moet eruit...’ Konijn overtuigde de president echter, dat hij dit de desbetreffende schilder niet kon aandoen, die juist zeer trots op zijn werk was geweest... Toen ik tijdens het gesprek een opmerking maakte, liet ambassadeur Zain zich ontvallen: ‘Denk er maar aan, jij bent de lieveling van de president, meneertje...’ |
|