Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdWashington D.C. - 12 april 1961Vandaag zei president John F. Kennedy notabene vrijwel onmiddellijk na zijn onderhoud met Luns op een persconferentie in Washington D.C., dat hij de kwestie Nieuw-Guinea grondig had besproken. Vraag: ‘Kunt u ons zeggen, meneer de president, tot op welke hoogte de Verenigde Staten hun goede diensten kunnen aanbieden wanneer er geschillen opdoemen tussen sommige van de nieuwe landen en hun voormalige koloniale bezitters? Ik denk in het bijzonder aan het geschil over Westelijk Nieuw-Guinea tussen Indonesië en Nederland.’ Kennedy: ‘Ik zal binnenkort de heer Sukarno ontmoeten en ik ben | |
[pagina 136]
| |
er zeker van dat dit een van de onderwerpen zal zijn die besproken zullen worden. Ik heb hier niet eerder gelegenheid toe gehad. Dat was trouwens ook een onderwerp dat de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken bij mij naar voren heeft gebracht. Het is nogal moeilijk voor ons om goede diensten aan te bieden, tenzij wij hier door beide partijen om zouden worden gevraagd. Voor zover ik thans weet, is ons een dergelijk verzoek nog niet gedaan.’Ga naar eindnoot1. Bovengenoemde woorden tonen andermaal aan, dat in april 1961 de kwestie Nieuw-Guinea definitief door Kennedy en Luns werd besproken. En waar alle Kennedy-medewerkers unaniem verklaren dat er geen ‘concrete beloften’ waren aan Nederland om ons op Nieuw-Guinea te helpen, terwijl ook in die dagen ambassadeur Van Roijen zulks voortdurend aan Den Haag liet weten, begint langzamerhand duidelijk te worden wat Luns dan mag hebben bezield om op dit punt solistisch te blijven ageren tot medio 1962! Dat is dus éen van de taken van de vaste kamercommissie voor Buitenlandse Zaken om eens en voor al uit te pluizen. |
|