Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdWashington D.C. - 5 april 1961 (2)Van het Witte Huis nam ik een taxi naar de Indonesische ambassade aan Massachusetts Avenue. Ik werd direct in de werkkamer van Zain toegelaten. Ik deed verslag van mijn gesprek met Rostov. De ambassadeur deelde mijn mening, dat Rostov's insinuatie betreffende de Zevende vloot uitgespeeld diende te worden, ten einde de Amerikaanse houding inzake Nieuw-Guinea duidelijker en in het openbaar op scherp gesteld te krijgen. Hij riep zijn militaire attaché, prins Surjo Sularso, binnen. Er werd een telegram in code aan generaal Nasution gezonden. Bij een lezing op de Michigan State University in Benton Harbor, vijf dagen na mijn gesprek met Rostov, maakte ik melding van mijn | |
[pagina 133]
| |
gesprek op het Witte Huis waarbij met de Amerikaanse Zevende vloot werd geschermd. ‘Indonesië is thans in de stemming,’ zo schreef de News Palladium onder een kop over de hele breedte van de voorpagina (local talk has global impact) ‘om Irian-Barat te bevrijden, of Amerika met de Zevende vloot dreigt of niet.’ Ik vertelde de studenten: ‘Persoonlijk lijkt het mij niet verstandig, wanneer uw land big stick-methoden op die wijze hanteert in deze delicate zaak.’ Ik legde deze verklaring publiekelijk af, omdat ik wist dat zij dan op het Associated Press-net zou komen. Ik wist, als journalist, dat Rostov had zitten pochen, en dat ik zijn verklaring vooral niet te ernstig moest opvatten, omdat zijn woorden absoluut niet door de Amerikaanse politieke realiteit of door president Kennedy waren gedekt. De woorden van Rostov waren voor iedere accurate luisteraar thuis in het spel der wereld-diplomatie niet anders dan dreigementen in de proefballonnetjes klasse slechts bestemd voor weetgierige journalisten. Dat onze Luns zich dergelijke praatjes, hem door Dulles op de plee in Kopenhagen op de mouw gespeld, à tort et à travers en in naam van het koninkrijk vastklampte, is eigenlijk nauwelijks te geloven. Laat Van Roijen de Kamer Commissie voor Buitenlandse Zaken maar eens verslag doen van wat er in april 1961 tijdens een diner op de ambassade in Washington in werkelijkheid door hem zelf, Rostov en Luns is gezegd. Mij dunkt, dat men tot interessante ontdekkingen zou komen. Wij weten nu door het Watergate onderzoek van de Amerikaanse Senaat dat dergelijke verhoren in een vrije democratie mogelijk zijn. Waarlijk een kluifje voor onze nieuwsarme televisie rubrieken om zo'n kruisverhoor met Van Roijen live uit te zenden! Drie dagen na mijn redevoering in Michigan ontkende het Witte Huis via woordvoerder Andrew Hatcher (13 april, 1961) dat enig adviseur van president Kennedy ooit een dergelijke opmerking tegen een Nederlandse journalist had gemaakt. Ook Indonesische bladen, zoals bijvoorbeeld de Indonesian Observer van 13 april 1961, berichtten het incident met Rostov. De Telegraaf miste de zaak waarschijnlijk, omdat de Haagse Courant er op pagina éen reeds melding van had gemaakt. Nadien hebben de Verenigde Staten het woord Zevende vloot in verband met Nieuw-Guinea niet meer laten vallen. Vervolgens bracht ik Zain rapport uit van mijn missie inzake Nieuw-Guinea op het Witte Huis. Wij spraken enkele uren. De ambassadeur zei onder meer: ‘De zelfbeschikking die Nederland op de Papoea's wil toepassen komt niet voort uit oprecht nationalisme. Het is niet anders dan een puur negatieve zet gemikt op Sukarno, en allerminst geboren uit het volk van de Papoea's zelf, dus niet te vergelijken met Nigeria of Angola. Wat Nederland doet is een verkrachting van de betekenis van het zelfbeschikkingsrecht. De Papoea's worden opgestookt om zich af te scheiden en los te maken van Indonesië. Juliana en Luns misbruiken Nikolaas Jouwe. Het is een actie die niet uit waarachtige innerlijke overtuiging voortkomt. Wat zijn de ar- | |
[pagina 134]
| |
gumenten van de Nederlandse diplomaten in de uno? De Nederlanders ontplooien een geweldige activiteit omdat zij met zichzelf niet in het reine zijn. Als Nieuw-Guinea maar niet naar Indonesië gaat, dan is alles goed. Daaruit blijkt trouwens hun onoprechtheid tegenover de Papoea's. ‘De westerse pers is alleen maar negatief en destructief ten aanzien van Sukarno. Men kent hem niet. Eens zal de persoon van Bung Karno naar waarheid worden beschreven. Sukarno zoekt een weg voor ons, een weg waar wij Indonesiërs ons zelfvertrouwen in kunnen vinden. Hij stimuleert ons, in de kunst, het houtsnijwerk van Bali, de schilderkunst, de architectuur, de nieuwbouw, de Pan-Aziatische Spelen, vernieuwingen op allerlei gebied, maar het Westen wil het krachtige en componerende in de persoon van Sukarno niet erkennen. De geschiedenis zal later Bung Karno pas begrijpen en waarderen. Het Westen wil hem nu nog altijd niet als nation-builder accepteren. In die Nieuw-Guinea-geschiedenis zie je pas waar een klein land klein in kan zijn. Nederland verlakt niet alleen zichzelf en de Papoea's, maar zij vechten tegen de bierkaai. Ik zou willen, dat ik de Tweede Kamer zou kunnen toespreken. Men vergeet in Den Haag, dat Nederland een stempel op Indonesië heeft gedrukt. Dit stempel is de kern van de band tussen onze landen. Wij voelen dat zéer, zéer diep aan. De huidige situatie doet zelfs pijn. Nederland zou zich moeten aanpassen aan de nieuw ontstane situatie en met dit hypocriete gedoe ophouden. Onze generatie van Indonesiërs, en daar behoren Bung Karno, Hatta, Pak Ali, Nasution, Bandrio en vele anderen toe, krijgen nog altijd een brok in de keel als het om Nederland gaat. Deze gevoelens is Nederland nu aan het wegwerken. De innerlijke verbondenheid is er nog altijd, ook bij Bung Karno, die de innerlijke ontroering kent om nog altijd naar Holland te willen gaan. Waarom wil Nederland niet van Irian af? Is het gekwetste trots, ijdelheid? Nederlanders kunnen Sukarno dus niet luchten. Maar Sukarno is in dit opzicht niet belangrijk. Het gaat bij Bapak om het symbool. Waar wij nu over spreken zijn de betrekkingen tussen twee landen. Nu heb ik dan geregeld dat de klm die 5 miljoen gulden zal krijgen. Het lijkt wel of Nederland alleen op uiterlijke symptomen reageert, en niet op de diepere banden tussen twee landen in wil gaan. Wij in Indonesië bevinden ons in een louteringsproces om onszelf te vinden, om onszelf in balans te krijgen. Als een blinde zoeken wij onszelf, maar wij worden al veroordeeld voor wij een kans krijgen. Waar blijft men in Nederland met zijn christelijke en ethische motieven?’ Zain, die als adviseur van de Indonesische delegatie bij de Conferentie van Genève in 1955-1956 het optreden van onze bewindsman van Buitenlandse Zaken nauwkeurig had geobserveerd, typeerde Luns als ‘een studentikoze, joviale boerenpummel, die zeer luid kan lachen, maar allesbehalve een diplomaat is.’Ga naar eindnoot1. ‘Wij hebben heel wat brutaliteiten van Luns in Genève moeten slikken. Zeven jaren hadden wij op een gebaar van Nederland gewacht en erin geloofd, dat men in Den Haag een oplossing zou vinden, maar toen Genève mislukte, na die klap, | |
[pagina 135]
| |
zijn wij “malu”Ga naar eindnoot2. geworden.’ Om te lunchen reden wij van het ambassadegebouw aan Massachusetts Avenue naar de residentie van de ambassadeur in Tilden Street. Tijdens die rit deed Zain een voorspelling die zou uitkomen. ‘Je moet vooral geen dankbaarheid van Indonesië verwachten. Er zullen er onder ons wel enigen zijn die weten wat je hebt gedaan, maar je zult altijd zien dat de verkeerden aan de macht komen en dan word je gepasseerd en weet niemand meer hoe je je voor het verbeteren van de betrekkingen hebt ingespannen.’ Ik maakte mijn stap bij Rostov op het Witte Huis dezelfde dag bekend aan de groep-Rijkens in Den Haag. Ik zond Van Blankenstein een kopie van mijn vertrouwelijk memorandum aan de Amerikaanse president. Van Blankenstein liet het prompt vermenigvuldigen en zond het tal van persoonlijkheden in regeringskringen toe, bijvoorbeeld ook Schmelzer. Bovendien lichtte ik de Nederlandse persattaché in Washington D.C., de heer Van Houten, in en overhandigde hem een persoonlijke brief voor minister Luns. Hierin deelde ik mee bij Rostov te zijn geweest en dat ik president Sukarno op 22 april 1961 in Beverly Hills, Californië, zou ontmoeten. Vanwege mijn goede betrekkingen aan Indonesische zijde bood ik vervolgens de minister bij de verbroken normale diplomatieke kanalen tussen Den Haag en Djakarta mijn goede diensten aan. Niet dat ik van Luns had verwacht, dat hij op mijn aanbod in zou gaan, maar wetende welke belangen voor Nederland op het spel stonden wilde ik niet nalaten het land, helaas in de persoon van Luns, mijn assistentie schriftelijk aan te bieden. |
|