Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
New York - 1 december 1960 (1)In 1959 en 1960 kwam er weinig schot in de Nieuw-Guinea-affaire. Ik ontmoette president Sukarno ook in 1960 en wel in Wenen, en bij de topconferentie van regeringsleiders op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties in september-oktober. De president stelde openlijk in zijn bij zijn in 1960 uitgesproken redevoering voor de uno, dat de Indonesische communistische partij de vijf grondbeginselen van de Pantjasila aanvaard had. ‘Geen volgeling van het communistisch manifest heeft het recht het individu te verbieden in de Almachtige te geloven,’ aldus Sukarno in het bijzijn van Nikita Khrushchev en andere communistische leiders. ‘Om deze opvatting verder te verduidelijken wijs ik u erop dat de leider van de pki, de heer Aidit, hier in de zaal aanwezig is en deel uitmaakt van mijn delegatie. Hij accepteert van ganser harte zowel het communistisch manifesto als de Pantjasila.’ Met zijn typisch Javaanse inslag schreef Abdulgani later: ‘U kunt zich de verlegenheid van Aidit en wellicht wel die van Khrushchev voorstellen.’ Later ging Bung Karno naar president Eisenhower in Washington en stelde Aidit aan het Amerikaanse staatshoofd voor met de woorden: ‘Hij is een goede communist. Hij gelooft ook in onze Pantjasila.’ (Waar het vijfde grondbeginsel immers van is: geloof in God.) In april 1960 had een helderdenkende admiraal - of misschien wel Luns zelf - bedacht, dat de veiligheid van Zuidoost-Azië in gevaar werd gebracht door Bung Karno's dreigende woorden inzake Irian-Barat. Het vliegkampschip Karel Doorman, geëscorteerd door de onderzeebootjagers, Groningen en Limburg, zou op vlagvertoon naar de Stille Oceaan vertrekken. Nederland bevoer de wereldzeeën nog altijd om de verdoolde Papoea het Woord Gods te brengen. De woordvoerder van kemlu in Djakarta, Ganis HarsonoGa naar eindnoot1. verklaarde dat Nederland opnieuw bewees, ‘door het gebruik van strijdkrachten in een deel van het Indonesische territorium, het kolonialisme in Azië te willen handhaven.’ Als reactie op de Haagse provocatie, de Karel Doorman naar de Indonesische wateren te sturen, vaardigde president Sukarno op 17 augustus 1960 het bevel uit, de diplomatieke betrekkingen met Nederland te verbreken. En dan weet een andere Haagse specialist in duistere juridische verdraaiingen, de memoiresvervalser van professor Schermerhorn, hierover niets eerlijkers te observeren dan: ‘Het abominabele wangedrag van Indonesië jegens Nederland maakt het ons tot onafwijsbare plicht de aanspraken, welke dit land op westelijk Nieuw-Guinea deed gelden, sine ira et studio op hun intrinsieke waarde te toetsen.’Ga naar eindnoot2. Onmiddellijk liet Sukarno zijn ambassadeur bij de Geneefse Zeerechtconferentie, Subardjo, een kaart overhandigen waarbij de territoriale grenzen van Indonesië voor de hele archipel werden afgekondigd, terwijl ook de wateren rond Nieuw-Guinea zelf van 200 tot | |
[pagina 117]
| |
300 zeemijlen als Indonesische grenzen werden aangegeven. Als kleine kinderen zetten Nederland en Indonesië de herrie over de Papoea's ter zee voort. |
|