Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Washington D.C. - 1 juli 1958 (1)Het blijft voor mij een vreemde zaak, dat de heer Van Roijen in 1973 in een commentaar op de verschijning van de memoires van oud-minister Schmelzer er op wees, dat hij ‘sedert 1960’ de regering in Den Haag voortdurend er op had gewezen, dat geen concrete Amerikaanse hulp bij een conflict om Nieuw-Guinea met Indonesië te verwachten zou zijn. Waarom dit uitdrukkelijk stellen van ‘ná 1960,’ alsof de ambassadeur dit pas zou hebben gedaan bij het aan de macht komen van John F. Kennedy. Want vóordien, moeten dezelfde hoge Amerikaanse ambtenaren als Walter S. Robertson of Marshall Green, zowel Luns als Van Roijen toch op het hart hebben gedrukt, dat de Verenigde Staten ons niet daadwerkelijk zouden helpen tijdens een botsing over Irian-Barat? Of heeft Luns de kracht van Indonesië onderschat? Heeft hij gedacht, ‘aanvallen zal Sukarno nooit durven en ook niet kunnen’? Luns moet toch geweten hebben, dat de Sowjet-Unie Djakarta op den duur onbeperkte wapenleveranties zou doen, om haar invloed in Zuid-oost-Azië te versterken? ‘Moskou,’ zo schreef Tillman Durdin, ‘had in dit gebied het dubbelloops objectief om zowel Amerika als China waar het kon te ondermijnen.’Ga naar eindnoot1. Waarom en op grond van welke feiten en zekerheden, en dit zou de commissie uit de Tweede Kamer, die in 1973 besloten heeft een onderzoek naar het Luns-beleid in te stellen, aan de voormalige minister met klem moeten vragen, werd zijn Nieuw-Guinea politiek aldus gevoerd, waarbij de dooddoener, dat het Nederlandse parlement ook in 1960 nog aan een dominee Wawelaar-complex zou hebben geleden, hopelijk geen opgeld meer zal doen. |
|