Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdNew York - 15 februari 1958 (1)Met enkele woorden - omdat het buiten het bestek van deze reportage ligt een gedetailleerd overzicht te geven van de ontwikkeling in de Indonesische binnenlandse politiek - wil ik kort aangeven hoe deze dag, terwijl Sukarno zich in het buitenland bevond, een nieuwe opstand in Indonesië uitbrak. Ten grondslag aan dit interne Indonesische conflict lag de botsing tussen de opvattingen van Bung Karno hoe het land centralistisch te besturen, en de drang van de buitengewesten (zoals Sumatra, Kalimantan, Sulawesi en de Molukken) om een grotere vinger in eigen pap te houden en minder afhankelijk te zijn van het centrale regime op Java. Ook zagen de eilanden om Java heen, die dikwijls de belangrijkste inbrengers waren van kostbare buitenlandse deviezen, ongaarne dat deze gelden door Java werden opgesoupeerd of door de centrale regering in Djakarta werden ‘verkwist’. Daar tegenover stond Bung Karno's krachtig omlijnde ideaal van een eenheidsstaat, juist centraal geleid, terwijl Indonesië naar buiten in de wereld, een leidende mogendheid in het blok van niet-gebonden Afro-Aziatische landen zou moeten zijn, om een tegenwicht te gaan vormen tegen Amerika en de Sowjet-Unie. Aristoteles constateerde reeds lang geleden, dat een efficiënt functionerende stad een zodanige omvang moest hebben, ‘dat het menselijke | |
[pagina 93]
| |
oog er de grenzen van zou kunnen overzien’. Er zou een essay van honderden pagina's samen te stellen zijn, over het wel of niet functioneren van een vorm van westerse democratie in de ná de Tweede Wereldoorlog herboren naties van Azië en Afrika. De praktijk heeft uitgewezen, dat nadat dikwijls aanvankelijk als erfenis van de koloniale mogendheden een zekere dosis westerse democratie was toegepast, vroeg of laat een militaire dictatuur het gevolg zou zijn op deze niet gefundeerde experimenten. Het is zelfs de vraag, of grote westerse landen op den duur zelf de parlementaire democratie als bestuursvorm zullen kunnen handhaven. Walter LippmannGa naar eindnoot1. schreef hier onlangs over: ‘In onze massademocratieën hebben we de grens overschreden. Samenlevingen die te grote massa's opeenhopen, zijn niet in staat zichzelf te regeren aan de hand van het democratische parlementaire systeem.’ Lippmann vervolgde: ‘De parlementaire democratie was het produkt van een hiërarchistische maatschappij, die veel eenvoudiger was dan onze moderne samenleving en veel minder mensen telde.’ Op de vraag of hij een alternatief zag, antwoordde hij: ‘Ik geloof, dat niemand een alternatief ziet. Ik beschik althans niet over een wondermiddel.’Ga naar eindnoot2. Indonesië had sedert 1945 bij de installatie van ir. Djuanda als premier op 9 april 1957 niet minder dan 16 kabinetten achter de rug. Djuanda was nummer 17. Het op vier na grootste land ter wereld was op deze wijze in feite onbestuurbaar. Sukarno zocht een uitweg. Hij ontwierp de gevleugelde woorden ‘geleide democratie’. Democratie met een sterke arm. Naast de regering en het parlement installeerde hij in 1957 een Dewan NasionalGa naar eindnoot3. bestaande uit 45 vertegenwoordigers van functionele groepen uit de Indonesische maatschappij, waaronder arbeiders, vrouwenorganisaties, artiesten, militairen, ondernemers, minderheidsgroepen, vertegenwoordigers der verschillende daerah's,Ga naar eindnoot4. en diegenen die als representatief voor het Indonesische volk in haar geheel beschouwd konden worden. ‘Ik heb de ziel van een democratisch liberalist,’ zei Bung Karno, ‘maar ik droom van een samenkomen van alle politieke partijen, die zouden besluiten hun organisaties terwille van de eenheid van het land te begraven.’ Hij was tegen het blindelings importeren van westerse democratie, de versplintering van de nationale kracht in tientallen partijen en miniclubjes. Zo schreef hij ook in zijn autobiografie, dat hij meerderheids-democratie - 51 afgevaardigden die een gat in de lucht springen en 49 anderen die met zure gezichten naar huis gaan - afwees. President Sukarno wilde terugkeren naar de eeuwenoude in Indonesië in gebruik zijnde modus operandi: musjawarah en mufakat. Sedert duizend jaar waren dorpshoofden, bij een democratische vorm waarvan men de grenzen kon overzien, bijeengekomen om een ieder het zijne te laten inbrengen. Over en weer trachtte men elkaar voor elkaars standpunt te winnen. Langdurige debatten, waarbij ieder een weinig water in de wijn deed (musjawarah) liep dan uit op overeenstemming (mufakat.) Pas dán zou men nationale eenheid en tevredenheid bereiken, wanneer niemand een absolute overwinning zou behalen, maar wanneer alle meningen en wensen in het te nemen besluit zouden worden verwerkt. | |
[pagina 94]
| |
‘Leiderschap,’ schreef Bung Karno, ‘is bij dit soort democratie het voornaamste ingrediënt.’ Hij vergeleek de leider (zichzelf) met een chefkok. Men neme een lepel van de meningen van A., voegt er een theelepel van de meningen van B. aan toe, plus een vleugje achterdocht van de heren C. en D. en het recept is gereed. Dan diende men de soep een half uurtje te laten sudderen, tot zij werkelijk gaar zou zijn, en daarop zou de leider tegen zijn volk zeggen: ‘Ziehier, broeders en zusters, uw maaltijd is gereed, dat het u moge smaken!’ Dit was Sukarno's beeld van een realistisch functionerende democratie.Ga naar eindnoot5. André Gide illustreerde eens briljant wat Bung Karno met ‘losgeslagen democratie’ bedoelde. Hij schreef: ‘Als je een vlieger oplaat bij een krachtige wind, zal deze slechts opstijgen, indien hij aan een touw is verbonden. Juist door de beperkingen die het touw de vlieger oplegt zal hij van de vrijheid van zijn vlucht ver boven de aarde genieten. Zonder dat touw zal hij als een baksteen naar beneden komen.’ Mao Tse-tung heeft een soortgelijk recept voor musjawarah. Hij schreef in zijn ‘Rode Boekje’:Ga naar eindnoot6. ‘Leer “piano spelen”. Wanneer men piano speelt zijn alle tien vingers in beweging. Men heeft er niets aan om slechts enkele vingers te bewegen en andere niet. Wanneer men alle tien vingers tegelijk zou indrukken zou men geen melodie krijgen. Om welluidende muziek te doen horen zal men de tien vingers ritmisch en in coördinatie moeten bewegen. Een comité van de partij zal een goede greep moeten hebben op haar centrale taak. Tegelijkertijd zal het om deze hoofdtaak heen arbeid op andere terreinen moeten ontplooien. En waar een ernstig probleem zou ontstaan, zullen wij er een vinger op moeten leggen. Wij moeten ons deze methodiek eigen maken. Sommigen spelen voortreffelijk piano, anderen minder goed, en er is een grote verscheidenheid in deuntjes die ten gehore worden gebracht. Leden van de partijcomités zullen echter goed moeten leren “piano spelen”.’ |
|