Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
New York - 18 november 1957Vandaag verscheen in Het Parool een artikel van Dries Ekker, Haags redacteur - door Hofland eens als het achterneefje van Torquemada omschreven - getiteld, indonesische chantagepolitiek zonder succes. ‘Al geruime tijd,’ schreef deze man die het klokje vagelijk had horen luiden over de Wittebrug-conferentie en aanverwante activiteiten, ‘wordt deze vrees (van het nationaliseren van Nederlandse bedrijven in Indonesië) kunstmatig opgewekt. Een Nederlands journalist, Willem L. Oltmans - handelend zoals uit telegrammen en telefoongesprekken is gebleken op directe persoonlijke instructies van de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken Subandrio - heeft in dat kader enkele weken lang grote activiteit in Nederland ontwikkeld. Op de een of andere wijze is deze er blijkbaar in geslaagd Sukarno te doen geloven dat hij in Nederland zou kunnen klaarspelen, wat de beste Indonesische diplomaten niet hebben weten te bereiken.’ Wat was er gebeurd? De lezer zal zich herinneren, dat Emile van Konijnenburg, vooruitlopend op de Wittebrug-conferentie mij had verzocht naar Bangkok te gaan, om president Sukarno van de op gang komende beweging in de Nieuw-Guinea-kwestie op de hoogte te brengen. Om die reden had ik op de Indonesische diplomatieke vertegenwoordiging aan de Prinsessegracht in Den Haag bij de tweede man, Sudjoko Hudyonoto,Ga naar eindnoot1. een visum voor Djakarta aangevraagd voor het geval ik ook in Indonesië zou moeten zijn. Djoko informeerde naar mijn doen en laten. Ik zei hem niets. Hij wist echter te melden, dat doctor Subandrio, de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken, zich die dag in Parijs bevond. Ik vroeg een gesprek aan met de Indonesische ambassade in de Franse hoofdstad. Subandrio belde mij terug op 14 oktober 1957 om 16.00 uur op het kantoor van de diplomaat Nichols, op de Amerikaanse ambassade in Den Haag, alwaar ik een bespreking voerde over persfaciliteiten in de Verenigde Staten. Nichols gaf mij een kamer alléen om rustig met Subandrio te kunnen telefoneren. Ik neem aan dat de inlichtingendiensten van de Amerikanen of van ons, dit gesprek hebben afgeluisterd en opgenomen. Ik zette Bandrio kort uiteen wat ik aan het doen was en dat Van Konijnenburg van mening was, dat ik linea recta Bung Karno en hem verslag uit zou moeten brengen van de te houden ‘Wittebrug’-conferentie. Subandrio toonde zakelijke belangstelling en voegde hieraan toe: ‘Zegt u maar aan de heer Sudjoko, dat u rechtstreeks aan mij rapporteert.’ Ook Bandrio vond het blijkbaar veiliger de diplomatieke missie van zijn land in Den Haag buiten de te beleggen contacten te houden om uitlekken te voorkomen. Pas ná het plaatsvinden van de bijeenkomst in de Wittebrug begaf ik mij opnieuw en nog altijd in overleg met Van Konijnenburg naar het voormalige gebouw van het Indonesische Hoge Commissariaat (dat toen ‘diplomatieke vertegenwoordiging’ heette) en vroeg definitief een visum voor Indonesië aan, omdat bekend was geworden dat de reis van Sukarno naar Bangkok niet door zou gaan. Djoko wilde weten wat er was gebeurd en wie bijeen waren geweest op de geheime palaver. Dat | |
[pagina 86]
| |
wilde en kon ik hem niet zeggen. Ik herinnerde hem aan Bandrio's ‘instructie’ dat ik rechtstreeks Djakarta zou rapporteren. De man werd woedend. Hij gedroeg zich als de djongos (bediende) van de regent van Lebak. ‘Wij zijn geen postkantoor voor uw boodschappen!’ Op dat moment raakte ik in conflict met Sudjoko en diens chef Maramis, die achter zijn tweede man bleef staan. Het was duidelijk. De heren Maramis en Sudjoko waren meer dan in hun wiek geschoten, dat ‘iemand anders’ een belangrijk politiek-diplomatiek succes zou boeken in hun daerah.Ga naar eindnoot2. Djoko was bevriend met Dries Ekker. En voilà, daar lag onder andere het lek naar zogenaamde chantage van mij bij vooraanstaande Nederlanders door hun de schrik op het lijf te jagen dat alle Nederlandse bezittingen in Indonesië onteigend zouden worden. Uiteraard waren Het Parool en Ekker aanzienlijk geagiteerder over mogelijke Indonesische nationalisaties en represailles dan ik, want op dát moment geloofde ik in het vinden van een oplossing vóor het te laat zou zijn. Ik concentreerde mij op een positieve oplossing en had bij mijn parlementaire bezoeken nauwelijks de mogelijke duistere reacties, die aan Indonesische kant te verwachten waren, ter sprake gebracht. Ook Sukarno had zich nooit tegen mij in die zin uitgelaten. Evenmin iemand uit zijn omgeving. Er werd weleens door Abdulgani of anderen gezinspeeld op wegen die Indonesië open zouden staan om te bewandelen, indien Nederland onverzoenlijk zou blijven. Maar de suggestie van een lompe, onbehouwen chantagecampagne kon alleen uit Haagse breinen zijn ontsproten. Dat was niet de methode waar Indonesiërs zich in gesprekken van bedienden om hun zin te krijgen. In Het Parool stond verder: ‘Gedurende drie weken heeft Oltmans stad en land afgereisd om te pogen vooraanstaande personen onder meer uit het Nederlandse en Nederlands-Indonesische bedrijfsleven en de financiële wereld in het geweer te brengen tegen de Nederlandse Nieuw-Guinea-politiek. In een der geheime bijeenkomsten van enkele van deze belangstellende heren, gaf hij zijn gehoor de verzekering, dat Sukarno hem had verzekerd, dat er voor de Nederlanders een wolkeloze toekomst in Indonesië zou zijn weggelegd, indien de nationale aspiraties van Indonesië ter zake van Nieuw-Guinea zouden zijn bevredigd. Dat Sukarno zelf bereid was onmiddellijk een grootscheeps vriendschapsbezoek aan Nederland te brengen zodra voor Nieuw-Guinea een oplossing zou zijn gevonden. Maar dat indien de Nederlanders hun werkelijke belangen niet meer zouden weten te onderscheiden, zij zouden worden weggevaagd in Indonesië.Ga naar eindnoot3. Bij een deel van zijn functioneel zorgvuldig uitgezocht gehoor vond de spreker geloof voor zijn betoog. Te gemakkelijker, omdat de mensen met wie hij onder het zegel van de volstrekte geheimhouding sprak, onbekend waren met het feit dat hij zelfs nog tijdens zijn verblijf in Nederland telefonisch instructies van minister Subandrio ontving. Mede aan deze activiteiten moet men onder meer toeschrijven dat de laatste tijd verscheidene pogingen zijn ondernomen regering en regeringspartijen ertoe te bewegen de Nieuw-Guinea-politiek te herzien. De Ondernemersraad voor Indonesië (J. van Oldenborgh) liet het er deze keer bij, alleen | |
[pagina 87]
| |
zijn bezorgdheid over de veiligheid van de Nederlanders in Indonesië te laten horen als argument voor zijn hernieuwde aandrang op de regering, de Nieuw-Guinea-politiek los te laten. Daaruit bleek dat ook weer deze vorm van chantage tijdens de Irian-week zijn werk deed. Nochtans is dit offensief een volstrekte mislukking geworden. Noch de publieke opinie, noch de regering hebben voor Indonesië gunstige invloed ondergaan van de chantagepolitiek van Djakarta,’ aldus Het Parool. Ik begreep niet waarom juist Het Parool deze onware aanval opende. De heer Koets, hoofdredacteur, had ik tijdens mijn ‘wandeling’ door de Nederlandse politiek en journalistiek als bekend redelijk man bezocht en ingelicht. Ekker zou later een eigen journalistiek bureau oprichtenGa naar eindnoot4. en toen dit werd opgeheven vond hij soelaas onder de vleugelen van Joseph Luns. Hij werd benoemd tot Nederlands persattaché in Mexico City. Intussen bleef het onwaar, zoals deze strange-bedfellows, Sudjoko, Ekker en Het Parool hadden beweerd, dat ik ooit in enigerlei vorm een instructie van Indonesische zijde zou hebben gekregen of aangenomen. De enige ‘instructie’ die ik van Subandrio had ontvangen was de boodschap om de heer Sudjoko van de diplomatieke vertegenwoordiging in Den Haag erop te wijzen, dat ik rechtstreeks aan Djakarta verslag zou uitbrengen wanneer wij dat opportuun achtten. Het meest opmerkelijke van de analyse van Ekker in Het Parool bleef voor mij, dat men zijn hart scheen op te halen aan het feit dat mijn actie tijdig was ontdekt en men deze nu als chantagepolitiek kon afschilderen, waardoor alle betrokkenen in hun broek deden en het initiatief onmiddellijk doodliep. Dat werd in 1957 door de uiteindelijke verliezers van de Nieuw-Guinea-politiek van Luns c.s. nog als een grote overwinning voor het vaderland gezien! Via mijn raadsman, J.C.S. Warendorf, die bovendien deel uitmaakte van de Raad van Bestuur van Het Parool, kon ik in alle edities van de Parool-bladen op 17 december 1957 na terugkeer in Nederland een wederwoord gepubliceerd krijgen. Uiteraard kon ik de werkelijke toedracht van de Wittebrug-conferentie niet uit de doeken doen of namen noemen, zodat ik in wezen machteloos stond tegenover dit soort aanvallen. Dat althans een deel van de informatie over het geheime conclave in de publiciteit was gekomen, deed de deelnemers aan voorbereidingen om tot geheim overleg te komen - deze van huis uit toch al niet in moed uitblinkende establishment-figuren - nog verder afschrikken en terugdeinzen. De Engelsen waarschuwen dat: ‘Wanneer verantwoordelijke personen in gebreke blijven krijgen onverantwoordelijke elementen de kans de leiding te nemen.’ Bei uns zaten de onverantwoordelijken al op de bok. |
|