Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdHotel Wittebrug - 17 oktober 1957Om 10.00 uur kwamen de heren Van Konijnenburg, Delprat, Van de Mandele, Joekes, Idenburg en Meijer Ranneft bijeen in een door mij gehuurdeGa naar eindnoot1. salon van dit hotel. Het zou te ver voeren om gedetailleerd een overzicht te geven van alle besprekingen en contacten die tot dit resultaat hadden geleid. In ieder geval, het begin van een direct contact tussen de twee invloedrijkste en meest belanghebbende groepen in het conflict met Indonesië over Nieuw-Guinea, de politici als beschermers van de spirituele welvaart van het Nederlandse volk en de grootindustrie als promotors van de materiële vooruitgang van de natie zaten ten langen leste aan éen tafel. De allervoornaamste autoriteiten in Nederland die die dagen wat in de melk te brokkelen hadden, waren van de ontmoeting op de hoogte en gingen er in principe mee akkoord. Ik was slechts kort op de bijeenkomst aanwezig. Ik zette in enkele woorden uiteen waarom ik de vergadering had belegd en overhandigde een memorandum van drie pagina's als toelichting. Op de gang op enige afstand van de genoemde salon kon ik de pourparlers vanwege luide stemverheffingen soms woordelijk verstaan. Het is er hevig toegegaan. Omstreeks 11.30 uur riep de heer Delprat, die blijkbaar de leiding had genomen, mij binnen. Hij begon mij te danken voor het genomen initiatief. Aan deze lof verbond hij eigenlijk meteen een andere draai, namelijk, dat het voor de vaderlandse zaak bepaald nuttig zou zijn, wanneer ik als journalist mij uit een en ander vrijwillig terug zou trekken. ‘Wij hebben bewondering voor wat u hebt bereikt, maar u zult het met mij eens zijn dat het beter is wanneer u thans, zoals u voornemens was, terug naar New York zou gaan om de debatten in de Verenigde Naties over Nieuw-Guinea te verslaan.’ Ik keek naar Van Konijnenburg, omdat dit in strijd was met de bedoeling van de groep-Rijkens, mij naar Sukarno te zenden om diens fiat voor deze plannen te krijgen. Hij gaf een teken van: niet tegenin gaan, ik vertel je later wel hoe het zit. Ik legde mij bij het verzoek van Delprat neer. Het spijt mij dit te moeten melden, maar het overnemen van de zaak, met Delprat aan het roer, betekende in casu het einde van de onderneming. Mij is althans over het plaatsvinden van een dergelijke door mij voorgestelde conferentie gedurende 1957, 1958, 1959 of 1960 - toen inmiddels de Nederlandse belangen in Indonesië waren verwoest - nooit iets bekend geworden. Wel zou, waarschijnlijk in 1961, een ontmoeting van die orde in Italië, en later misschien zelfs in Parijs, hebben plaatsgevonden,Ga naar eindnoot2. maar het zou niet juist zijn dergelijke conclaves in verband te | |
[pagina 84]
| |
brengen met de door mij in 1957 genomen initiatieven, omdat, had men in 1957 doorgezet, ongetwijfeld veel van de latere ellende voorkomen had kunnen worden. Ik had de indruk, dat Van Konijnenburg al even weinig achting voor Delprat koesterde als omgekeerd reeds eerder was uitgesproken. De groep-Rijkens is dan ook zonder de heren Van de Mandele en Delprat doorgegaan, terwijl Delprat voor de vvd naar de Eerste Kamer verhuisde, waar hij al even weinig bereikte voor de vaderlandse zaak in Indonesië, als vanuit zijn positie in het bedrijfsleven voordien het geval was geweest. De heer Idenburg zei mij naar aanleiding van de Wittebrug-conferentie: ‘Je hebt jezelf donderdag in de Wittebrug als een Johannes de Doper onthoofd. Ik heb daar respect voor. Als je dát kan, heb je een kans van slagen in het leven. In de Bijbel staat immers: ‘Als het zaad in de aarde niet valt en sterft kan het geen vruchten dragen.’ Als de Nederlanders maar lang genoeg in hun derrière worden geprikt gaan zij op den duur ook wel uit Nieuw-Guinea weg. Ik merk nu al dat degenen die de Wittebrug-conferentie hebben bijgewoond voor elkaar niet willen weten dat zij er zijn geweest.’Ga naar eindnoot3. J. van OldenborghGa naar eindnoot4. schreef mij: ‘Ik begrijp dat het verloop van de bijeenkomst in de Wittebrug en het vervallen van uw reis naar Indonesië (om Sukarno te informeren) u enige teleurstelling hebben bezorgd. Het door u beoogde doel is echter objectief beschouwd beter gediend met een follow-up van anderen, ook omdat het voor u moeilijk is, speciaal in Indonesië, achter de schennen te werken, hetgeen toch een conditio sine qua non voor de aanpak dáar is. Blijve voor u de voldoening over het feit, dat er aan de Nederlandse kant weer beweging in een goede zaak gekomen is.’Ga naar eindnoot5. Zoals ik aan de Wittebrug-conferentie-gangers had beloofd vertrok ik 29 oktober 1957 naar New York om de debatten over Nieuw-Guinea in het hoofdkwartier van de Verenigde Naties opnieuw te gaan bijwonen. Nog vóor mijn vertrek kreeg ik al de indruk dat, zoals de heer Bronsing had geopperd, contacten tussen het door mij gevormde college onderhandelaars en de regering (lees Drees en Luns) inderdaad hadden plaatsgehad en alle betrokkenen onder druk van de officiële machthebbers met de staart tussen de benen uiteengestoven waren. |
|