Den Haag - oktober 1957 (2)
Emile van Konijnenburg volgde mijn pogingen de zaak op gang te krijgen met klimmende verbazing. ‘Wanneer Sukarno 23 oktober a.s. voor een staatsbezoek naar Bangkok gaat is het zaak, dat je dáar bent, hem ontmoet en hem op de hoogte brengt van de vorderingen hier. Nieuw-Guinea is zijn baby. Ik zal je vast boeken. De komende tijd zul je wel het heen-en-weer krijgen, maar bedenk dat je het voor een goede zaak doet. Je moet natuurlijk het eerste bij hém zijn. Wanneer je eenmaal van hém een fiat hebt voor een dergelijke ronde-tafelconferentie zijn we eindelijk op weg de crisis te doorbreken. Er zit een kans in dat wij de debâcle van Luns in Genève ongedaan kunnen maken.’
Ik legde een tweede visite af bij de heer Idenburg. Alvorens bij hem binnen te gaan gebruikte ik de pisoir, hoek Van Alkemadelaan-Waals-dorperweg, en vond op de muur geschreven: indonesië moet verovert (met een t).
‘In uw onwetendheid waar u aan begint,’ aldus Idenburg, ‘bent u wellicht in staat iets tot stand te brengen, dat niemand voor mogelijk houdt. Het heeft geen zin, overigens, een bijeenkomst op secundair niveau te organiseren. Beslissende politici moeten er van te voren mee akkoord gaan. Maar ik begrijp, u bent al ver gevorderd. Bedenkt u wel, dat men mij, de voormalige positie van mijn vader in aanmerking genomen en mijn overlopen van de Anti Revolutionaire Partij naar de socialisten in het rechtse kamp als een godsverloochenaar beschouwt.’
Ik telefoneerde met de heer Beel en lichtte hem over de inmiddels gemaakte vorderingen in. Ik zegde toe voornamelijk met de heer De