Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdDen Haag - oktober 1957 (1)Intussen bezocht ik nog meer politici. De heer Jaap Burger sprak ik verschillende malen. Hij raadde mij aan de heren Joekes en Idenburg te bezoeken, wat een waardevol advies bleek te zijn. Ik herkende in de heer Burger die dagen al het genre politicus dat niet meer wordt afgeleverd. Het ‘doe-jongen’-type om met Albert Plesman te spreken. Recht door zee, zakelijk, zonder flauwekul. Een uitstervend ras. Hij vertelde indertijd het plan te hebben gehad samen met Frans Goedhart naar Indonesië te gaan. Door de dood van StokvisGa naar eindnoot1. was er echter een politieke crisis tussenbeide | |
[pagina 80]
| |
gekomen, waarbij Jaap Burger als formateur moest optreden. Goedhart was alleen naar Indonesië gereisd en had daarop zijn beruchte boek Een revolutie op driftGa naar eindnoot2. geschreven. ‘Daardoor werd het voor mij voorlopig onmogelijk naar Indonesië te gaan,’ aldus Burger, die aangaf dat zijn partijgenoot Goedhart de goede naam van de pvda in Indonesië met zijn onbezonnen boek ernstige schade had berokkend. Burger vond wel dat ik Goedhart moest bezoeken. Hij nam de telefoon op, en ontdekte dat de heer Goedhart als gewoonlijk in de Verenigde Staten zat. Er is niets meer van gekomen. De heer Van Rijckevorsel (kvp) bleek de soort aartsconservatief, die nog springlevend waren. Dit soort figuren hielpen met man en macht de ontwikkeling naar een realistische verhouding met het nieuwe Indonesië vertragen. De heer Blom, secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken, noemde hij ‘een ware ramp’ voor het land. Ik bleef maar niet lang. Deze zwart-witte galkijker, die later de regering zou vragen de paspoorten van de heren Rijkens en Van Konijnenburg in te trekken vanwege hun onvaderlands gedrag als voorstanders van de Nieuw-Guinea-naar-Indonesië-politiek, kwam over als een achterblijver. Ambon vrij was ook éen van die patriottische zaken waar Van Rijckevorsel zijn goede tijd en energie aan opsoupeerde. In schrille tegenstelling tot de deprimerende ontmoeting met een man als Van Rijckevorsel stond een gesprek die middag met de zoon van de oud-gouverneur-generaal in Indië, dr. P.J. Idenburg. Hij had Sukarno in Djokjakarta drie uren privé gesproken. Hij was onmiddellijk geporteerd, bijna met het enthousiasme van Bronsing, voor de ontmoeting tussen Nederland en Indonesië ergens in de wereld. Hij zei voorzitter te zijn van een Nieuw-Guinea-commissie binnen de Partij van de Arbeid. Men wilde tot een partijstandpunt zien te komen, dat zou verklaren: ‘Nederland is principieel tegen iedere vorm van kolonialisme.’ Daaruit zou dan gededuceerd kunnen worden, dat de Nieuw-Guinea-kwestie een onhoudbare zaak is. De heer Idenburg was van mening dat partijgenoot De Kadt een zeer kwalijke en onbruikbare figuur was, in wie Willem Drees juist vertrouwen had. Hij zou contact opnemen met Meijer Ranneft, Burger en anderen. Emile van Konijnenburg hield ik voortdurend van de vooruitgang op de hoogte. ‘Je weet, ik heb je nooit in de steek gelaten. Ik vind het enorm wat je doet.’Ga naar eindnoot3. Op 10 oktober had ik een lang gesprek met Konijn: ‘Sukarno moet je van deze zaak de primeur geven. Je weet hoe hij is. Neem vooral MaramisGa naar eindnoot4. niet in vertrouwen, want die ligt scheef in Djakarta. Je moet eerst absoluut zeker zijn dat de politici die je hebt gepolst meedoen en wanneer die bij elkaar zijn geweest en wij hebben resultaten, dan laten wij Paul Rijkens de groep ontmoeten.’ De heer Joekes begon met te vragen of ik een grootvader in Indië had gehad. Het bleek dat hij onder ir. Willem Oltmans, toen directeur van de Joanna-Semarang Spoorweg, had gediend. Hij voegde eraan toe: ‘Ik herinner mij hem nog zeer goed, met zijn puntbaardje.’ Oud-minister en minister van staat Joekes was éen en al oor voor de | |
[pagina 81]
| |
plannen, was bereid aan een bijeenkomst deel te nemen en zou met zijn politieke vrienden contact opnemen. In het gebouw van de Tweede Kamer bracht ik de heren Burger en De Graaf verslag uit van mijn gesprekken met politieke leiders. De heer De Graaf vertelde te zijn opgebeld door Van Rijckevorsel, die hem had willen waarschuwen, dat ik confidenties door hem (De Graaf) aan mij gedaan dóorvertelde. Ik antwoordde, dat ik mijn missie als vertrouwelijk beschouwde, en dat wanneer ik bepaalde standpunten naar voren bracht geen zin had mij tot het niveau van geroddel van een Van Rijckevorsel te verlagen. De Graaf deed wat gefroisseerd, maar het contact bleef behouden. In het gebouw van de Eerste Kamer had ik een langdurige ontmoeting, op introductie van dr. M. van Blankenstein, met de voorzitter van dit college, mr. Jonkman. En toch zou oud-minister Schmelzer in 1973 op een vraag over de activiteiten van de groep-Rijkens zonder blikken of blozen antwoorden: ‘Beter ware geweest, wanneer de heer Rijkens, respectievelijk zijn groep, vertrouwelijk met de regering zouden hebben gesproken en hun inzichten langs die weg hadden kenbaar gemaakt.’ Wat een kletskoek! Na zelf wel dertig volksvertegenwoordigers bezocht te hebben en nadat de groep-Rijkens zelf, en topfiguren ervan, in wijde Haagse kring ‘vertrouwelijk’, altijd weer vertrouwelijk, hemel en aarde hadden bewogen in Godsnaam ter wille van het land, een realistische politiek te voeren, kwam Schmelzer's genie in 1973 in antwoord op een vraag van studenten, nog altijd met eenzelfde onwaar en onbenullig antwoord: ‘had de groep-Rijkens maar vertrouwelijk gewerkt!’ Dat is precies wat de groep van 1952-1961 had gedaan, tot ik hen op 17 juni 1961 in de nationale publiciteit plaatste! Het gaat buiten mijn begripsvermogen om hoe de heer Schmelzer zoiets in 1973 op papier durft te zetten. Gerbrandy bleek Meijer Ranneft inderdaad te hebben gesproken toen ik deze 10 oktober 1957 om 16.00 uur thuis bezocht. ‘U bent de eerste persoon, die ik na de dood van mijn zoon ontvang.’Ga naar eindnoot5. Vreemd genoeg merkte hij op niet te begrijpen, dat ik mijn tijd had verdaan met professor Gerbrandy te gaan spreken. Gezellige verhouding tussen politici uit een zelfde zuil. Overigens leuterde hij in dezelfde geest als Gerbrandy over Indonesië en vergeleek Sukarno gewoon met de nazi Hitler, die zes miljoen joden liet verdwijnen. Met wie zouden Meijer Ranneft, Gerbrandy en Drees SuhartoGa naar eindnoot6. hebben willen vergelijken? Die verbinding zal nog uitgevonden moeten worden. In ieder geval bleek ook Meijer Ranneft geporteerd voor een ontmoeting tussen Indonesiërs en Nederlanders in een gezamenlijke delegatie van politici en bedrijfsleven. Hij zegde toe onmiddellijk met zijn politieke achterban contact te zullen opnemen. Hij vroeg mij bovendien naar de professoren Lemaire en De Lange te gaan. De volgende dag, 11 oktober 1957, zou ik twee brieven van de heer Meijer Ranneft ontvangen. ‘Ten gevolge van het belangwekkend gesprek, dat ik met u mocht hebben, wil ik niet nalaten u de naam te noemen van de heer B. van der Harst, hoofdambtenaar op het ministerie van Zaken Overzee (telefoon 183860). Het is niet de bedoeling de heer Van | |
[pagina 82]
| |
der Harst uit te nodigen tot enige bespreking, of te suggereren hem in het door u gewenste contact van autoriteiten te betrekken.’ (Etcetera).Ga naar eindnoot7. |
|