Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Den Haag - 5 oktober 1957 (1)Mijn tour d'horizon langs de Nederlandse politiek had mij inmiddels op de idee gebracht, ondanks de heersende waandenkbeelden over en weer, een ontmoeting te organiseren tussen een aantal vooraanstaande politici uit zoveel mogelijk uiteenlopende Haagse zuilen, en leidende figuren uit het bedrijfsleven. Ik begon mijn gesprekken dus op dit doel te richten. Deze dag ontmoette ik professor P.S. Gerbrandy. ‘Uw redenering is feitelijk en zeer interessant,’ aldus de oud-premier. ‘U illustreert uw gedachten levendig. Doch u zult het met mij eens zijn, dat men ná bestudering van Sukarno's levensloop en de destructieve krachten van het communisme in de Indonesische beweging, zeer kritisch dient te blijven. U bent een gevaarlijke optimist.’ Ik vroeg mij af waar Gerbrandy zijn informaties vandaan haalde. Of kletste hij maar gewoon verder zoals hij altijd had gedaan? Gerbrandy was die voormalige eerste minister die het volk kond deed in zijn memoires, dat Sukarno in een gesprek met een redacteur van de Arizona Daily Star zou hebben toegegeven een collaborateur met de Japanners te zijn geweest.Ga naar eindnoot1. Dat was immers ook een van die anti-Sukarno-fabeltjes die jarenlang onweersproken de ronde zouden doen? Tal van autoriteiten, als professor Kahin (Verenigde Staten), professor Dahm (Duitsland) of onze eigen Van Mook hebben allen duidelijk beschreven hoe Bung Karno de Japanse bezetters bespeelde om de merdekaan voor Indonesië af te dwingen. Van Mook: ‘Uit later gevonden documenten is gebleken, dat ook bij al zijn afkeurenswaardige handelingen het streven naar onafhankelijkheid hem (Sukarno) steeds heeft bestuurd.’Ga naar eindnoot2. Sutan M. Sjahrir: ‘Sukarno beschouwde de Japanners als pure fascisten. Hij was van mening,’ aldus de voormalige Indonesische premier en politieke tegenstander van Sukarno, ‘dat wij de meest subtiele methoden van vechten dienden te volgen om een botsing met de bezettende macht te vermijden.’ Sjahrir onderstreepte: ‘Wij zouden het alleen slechts doen voorkomen, alsof wij met de Japanners collaboreerden.’Ga naar eindnoot3. Keurige meneren van christelijke huize, als Gerbrandy, slaagden er jarenlang in om met dergelijke onware vertelsels de publieke opinie afdoende te beïnvloeden, zodat het niet beter wetende publiek Bung Karno werkelijk als een Quisling beschouwde. Zelfs Willem Drees herhaalde de onzin nog eens in 1958: ‘Wij vermoedden niet, dat wij (ná de oorlog) in Indonesië allereerst met leiders, die de Japanners door dik en dun hadden gesteund en op het laatste moment door hen in het zadel geholpen waren... te maken zouden krijgen.’Ga naar eindnoot4. Wie had Drees dán gedacht dat wij in Indonesië tegenover ons zouden vinden, anders dan de man die wij Nederlanders al in 1927 als voornaamste vrijheidsheld in Indië achter slot en grendel hadden laten zetten? Wanneer men leiders van een volk tot martelaren maakt, garandeert men dan niet hun uiteindelijke machtsovername? Bovendien is de voorstelling van zaken, dat de Japanners Sukarno en Hatta op 17 augustus 1945 in het zadel zouden hebben geholpen, onwaar en in strijd met de feiten. Indonesische studenten dwongen hun leiders de onafhankelijkheid | |
[pagina 77]
| |
te proclameren na Sukarno en Hatta ontvoerd te hebben. Na hen overreed te hebben werd 17 augustus 1945 een pure Indonesische aangelegenheid. Luitenant-generaal H. Imamura, de Japanse Saiko Sikikan, de commandant op Java, heeft volgens professor Dahm, ‘in een ridderlijke verhouding’ tot Sukarno gestaan. Hij schreef in zijn memoires, dat hij de indruk had dat Bung Karno ‘een man met een ijzeren wil was’. Hij vervolgde, ‘Zijn hele denken concentreerde zich op de onafhankelijkheid en nooit liet zijn hartstocht voor de onafhankelijkheid hem in de steek. Hij was een echte gentleman. Ik had grote bewondering voor hem en moedigde hem aan alles voor het algemeen welzijn te doen.’Ga naar eindnoot5. Wanneer men deze opmerkingen vergelijkt met de stumperige betweters in Den Haag, die alles in het werk hebben gesteld om Bung Karno als een collaborateur aan het Nederlandse volk te verkopen, ter compensatie van hun eigen onsportieve slechte verliezers gedrag, dan vraag ik mij af hoe figuren als Drees, Beel, Gerbrandy, Romme, Luns, en alle andere slijmjurken die het categorisch bij het verkeerde einde hebben gehad hun mond nog durven open doen. Gerbrandy had voortdurend last van zijn zéer lange snor bij het koffie drinken. Zijn stem bracht mij herinneringen van Radio Oranje tijdens de oorlog. Hij beloofde mij, contact te zullen hebben met zijn politieke vrienden, de heren Welter en Meijer Ranneft. ‘Ik zal overwegen of mijn partijgenoot Meijer RanneftGa naar eindnoot6. aan zo'n gesprek tussen politici en industriëlen, als u voor ogen staat, namens de Anti Revolutionaire Partij zou kunnen deelnemen.’ |
|