Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdWassenaar - 2 oktober 1957Hoe meer personen ik ontmoette, hoe duidelijker de uitzichtloosheid om een oplossing te vinden voor het Nieuw-Guinea-vraagstuk werd. Een belangrijke groep industriëlen was vóor overdracht. Aangezien in Nederland internationale ondernemers en politici als elkaar minachtende kastes in een grote bocht om elkaar heen lopen - de heer Van de Wetering (chu): ‘Natuurlijk willen die jongens met de centen van het zakenleven van de Papoea's af’ - scheen het nauwelijks mogelijk enige verschuiving te bewerkstelligen in het complex van vastgeroeste ideeën, waaronder het inzicht dat het de groep-Rijkens bij haar standpunt inzake overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië uitsluitend om de harde knikkers te doen zou zijn geweest. Dan was er een aantal politici, zoals de freule van de chu,Ga naar eindnoot1. burgemeester Th. M.J. de Graaf (kvp), Hein Vos (pvda), de liberale professor Oud (vvd) en andere figuren die de lezer nog zal ontmoeten, die au fond voor afstoten van Nieuw-Guinea waren, maar om tal van redenen - als politieke opportuniteit, volgen in plaats van leiden van de kudde, eerder gedane verklaringen niet meer te kunnen of te willen inslikken, en andere in | |
[pagina 71]
| |
strijd met het landsbelang zijnde drogredenen - liever maar hun mond hielden en met de stroom bleven meeroeien. Als gevolg zouden de vijanden van Sukarno, door-de-eeuwen-trouwers, en andere patriottische, maar in feite anti-Nederlandse elementen de regeringskliek, onder aanvoering van beschamend slecht geïnformeerde ‘goede vaderlanders’ als Drees senior en Joseph Luns, maar laten modderen. ‘Vergeet u niet,’ aldus de doyen der Nederlandse journalisten, dr. M. van Blankenstein, die ik in Wassenaar bezocht, ‘Nederlandse parlementariërs zijn schapen!’Ga naar eindnoot2. Van Blankenstein vervolgde: ‘In Londen was ik professor Gerbrandy's naaste adviseur. In feite een boertje uit Friesland. De man was eigenlijk gek, maar dat wist hij zelf ook wel. Bij de huldiging voor zijn zeventigste verjaardag vond hij het zelf de mooiste stunt, zijn redevoering te besluiten met “Ambon moet vrij!” Hij wist maar al te goed, dat dit een ideefixe was, dat nooit gerealiseerd zou kunnen worden. Niemand neemt hem trouwens meer au sérieux. Hij zichzelf ook niet. De brochure over zijn Londense beleid indertijd was bepaald misleidend en niet zozeer om de onwaarheden die erin stonden, als om de waarheden die eruit werden weggelaten. Hij zei mij eens bij een kabinetsformatie: ‘Als ik tegenover die dameGa naar eindnoot3. zit kan ik niets meer.’ ‘Jonkheer de Geer, zijn voorganger, had wel ruggegraat, maar was achterbaks, onbetrouwbaar, een kind der duisternis. Gerbrandy daartegenover noemde ik een kind des lichts!’ ‘De Indonesische diplomaat Zairin Zain is vóor de Conferentie van Genève ook bij mij gekomen. In overleg met Secretaris-generaal Blom van Buitenlandse Zaken, heb ik zelfs een programma voor Zain opgesteld. Inderdaad, burgemeester Th. MJ. de Graaf was daarin opgenomen. Overigens de enige van de kvp-fractie die er iets van begreep. Zain heeft erop gewezen, dat er om economische redenen snel een einde aan het Nieuw-Guinea-gedoe moest komen, want Indonesië kwam op die manier ook naast de faciliteiten van de eeg te zitten. Zain was van mening dat wij een andere Hoge Commissaris naar Djakarta dienden te zenden en niet Lamping die door Sukarno om diens vinger werd gewonden.’ ‘De Conferentie van Genève is een ongelooflijke stommiteit geweest. Ik heb al vroeger tegen pater Beaufort gezegd: “Als Luns minister van Buitenlandse Zaken wordt is dat een ramp voor Nederland.” (Oud-minister) Beyen heeft mij trouwens gezegd: “Luns denkt maar aan éen ding, zijn carrière!” Anak Agung Gde AgungGa naar eindnoot4. heeft mij na die Conferentie gezegd: ‘Luns liet mij nooit uitspreken.’ Het is natuurlijk onvergeeflijk, dat Luns die onderhandelingen afbrak, zijn stoel achteruitschoof en zei: “Dan kunnen we niet langer praten,” opstond en wegliep. Tegenover Indonesiërs is zoiets onvergeeflijk.’ ‘Romme is een volmaakt gewetenloos man, een rekenmeester, die leeft op kiezersspeculatie. Na de besprekingen met de Indonesische delegatie op de Hoge Veluwe, publiceerde hij immers dat walgelijke artikel, “De week der schande”!’Ga naar eindnoot5. Op 1 januari 1973 zou professor Romme als lid van de Raad van State aftreden. Dit is immers het college waar alle uitgespeelde ‘groten van het politieke toneel’ traditiegetrouw worden bijgezet, om in de gelegen- | |
[pagina 72]
| |
heid te zijn tot hun 75ste verjaardag koningin en vaderland naar hartelust te blijven dienen. De Telegraaf wees erop hoe Nederland de heer Romme zou missen - met of zonder kiespijn - ‘zoals de Tweede Kamer hem miste, toen hij in februari 1961 wegens gezondheidsredenen ontslag als kamerlid moest nemen; zoals het college van Rijksbemiddelaars hem miste, toen hij in 1964 wegens het aanvaarden van het voorzitterschap van de Tweede-Kamer-fractie van de Katholieke Volkspartij zijn ontslag moest nemen als voorzitter van dat college; zoals het departement van Sociale Zaken hem miste, toen het vierde kabinet Colijn in 1939 uiteenviel; en zoals de gemeenteraad van Amsterdam hem miste, toen hij wegens benoeming tot minister in 1937 een langdurig raadslidmaatschap moest beëindigen,’ zo schreef prof. mr. F.J.F.M. Duynstee, voormalige pleitbezorger van de groep-Rijkens in 1961 - en dus virulent opponent van de behoudende Romme - in De Telegraaf.Ga naar eindnoot6. Duynstee herinnerde zich in zijn slijmstuk ook nog: ‘Zijn christelijksociale overtuiging - het verzoenen van het onverzoenlijke - bevestigde hem in zijn standpunt, dat de katholieke partij - volkspartij - als politieke machtsfactor centrale betekenis had in het nationale staatkundige bestel. Als men onder iemands eer verstaat de bevestiging of waardering die iemand verdient te krijgen, dan was zijn plichtsbesef gekenmerkt door een gevoel voor eer van de sociale geledingen, allereerst de arbeidersstand, van de christelijke invloeden, allereerst die van de katholieke Kerk en van de Nederlandse staat.’ Het is duidelijk dat niet iedereen in de Haagse politiek zich Romme even dierbaar herinnerde. Ik zou oud-premier Willem Drees nu eens op de man af de vraag willen stellen, of het juist is te zeggen, dat de pvda-kvp-regering onder zijn leiding tot 1959 met voorbedachten rade iedere wijziging van de status van Nieuw-Guinea heeft afgewezen, omdat er dienaangaande een geheime afspraak met professor Romme van kracht was. ‘Willem Drees is in wezen aartsconservatief,’ zo vervolgde Van Blankenstein, ‘en een der kwalijkste, met zijn zogenaamde vaderlijke gezag. Professor Gerretson (kroniekschrijver in De Telegraaf) noemt zich partijlid van de Christelijk Historische Unie. Maar in 1927 kende ik hem al en wist ik dat de man een diabolicus was. “Ik heb ze tot de tweede politionele actie in Indonesië gekregen,” zei Gerretson mij. Hij vond het kwaad dat hij stichtte kennelijk prachtig. De oude heer Welter is van zijn moeders zijde een Indische jongen. Zijn vader was nog hoornblazer bij de sultan van Djokjakarta. Welter kent zijn geschiedenis niet. Hij kraamt volslagen nonsens uit.’Ga naar eindnoot7. ‘Na de soevereiniteitsoverdracht heb ik alleen met Mohammed Hatta de lunch gebruikt. Hij zei mij toen: “Tien jaar heb ik in Nederland doorgebracht. Ik ben gehecht aan dit land. Het Nederlandse volk waardeer ik niet alleen om zijn deugden, maar, wat een beter criterium is, ook omdat het zwakheden heeft die mij sympathiek zijn. Maar ik was uw vijand als nationalist. Ik wist dat ik daarvoor zou moeten betalen. Ik heb betaald in de gevangenis en in Boven Digoel. Nu echter krijg ik, dank zij de | |
[pagina 73]
| |
gebleken Nederlandse goede trouw bij deze onderhandelingen, de goederen daarvoor geleverd. Deze rekening is afgesloten. Nu blijft de oude vriendschap.” U kunt deze passage vinden in mijn boekje Indonesië Nu.Ga naar eindnoot8. Het werkje bleek overigens onverkoopbaar.’ ‘Sukarno zit met een navelstreng aan Nederland vast. Hij heeft de kinderlijke droom om eens naar Nederland te gaan. Toen ik op audiëntie ging op het paleis in Djakarta had ik de chef van het kabinet, mr. Pringgodigdo gevraagd of het een tête-à-tête mocht zijn. Sukarno nam mij dus eerst mee naar de omliggende kamers om te laten zien dat die leeg waren en niemand ons gesprek zou afluisteren. Ik heb Sukarno toen verteld dat de voormalige gouverneur-generaal De Graeff mij had uiteengezet wat voor stoms Nederland allemaal in Indië had uitgehaald. “Ik,” aldus De Graeff tegen Van Blankenstein, “heb de Sukarno-geschiedenis op mijn geweten. En niet zozeer door hem in de gevangenis te stoppen, want dat was tenslotte de wet van het land, dat begreep hij zelf ook wel, maar wij hadden hem toen hij eruit kwam direct moeten opvangen. Hij was een vriend van Nederland en kwam terecht op een ingenieursbureau, dat door Indo-Europeanen werd geleid en waar hij rot werd behandeld. Deze ervaring heeft nodeloos onherstelbare bitterheid in Sukarno's leven gebracht”. ‘Tijdens die audiëntie zei Sukarno, dat hij het op prijs zou stellen wanneer de door Nederlandse militairen tijdens de politionele acties gestolen Indonesische schilderijen teruggegeven zouden worden. Ik ben toen naar generaal Buurman van Vreeden gestapt, u weet wel de man die de misdadiger Westerling in een marinevliegtuig had laten ontsnappen. Ik zei hem: “Dit is uw kans, generaal, om die blunder goed te maken.” Generaal Buurman van Vreeden heeft de desbetreffende schilderijen inderdaad laten opsporen en is deze persoonlijk aan Sukarno gaan terugbrengen.’ ‘Wanneer de Amerikanen geen einde zouden hebben gemaakt aan de tweede politionele actie,’ aldus Van Blankenstein, ‘zou de oorlog in Indië op een tweede Dien Bien Phoe zijn uitgedraaid!’ Ik vroeg Van Blankenstein nog, wat hij in mijn plaats zou doen, om de mij ter beschikking staande gegevens in Nederland gepubliceerd te krijgen. ‘Ik zou zelf nog wel een reis naar Djakarta willen maken, al zou mijn familie hiertegen protesteren om mijn leeftijd. Maar inderdaad, het is een groot probleem deze dingen vandaag aan de dag in het goede vaderland niet alleen te denken maar ook hardop uit te spreken. Een primeur is natuurlijk prachtig, mits hij niet te vroeg en niet te laat komt. Toen ik indertijd de primeur van het plan-Dulles in de Nieuwe Rotterdamse Courant lanceerde, waren zij veertien dagen later bij de officiële aankondiging vergeten dat zij het hadden gehad.’ |
|