Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||
Bussum - 29 september 1957In Bussum sprak ik een oom en oud-directeur van de Maatschappij Nederland, de heer A. Bronsing. Hij was gelieerd met de groep-Rijkens en had mij bijvoorbeeld bij de heren Jonckheer van de Maatschappij Nederland en F.K. Zeeman van de Nederlandse Handels Maatschappij geïntroduceerd. ‘Ik voel mij in de eerste plaats Nederlander en dán koopman,’ meende de heer Bronsing. ‘De dag dat wij de soevereiniteit overdroegen waren wij de drie miljard aan investeringen kwijt. Er zijn twee groepen in Indonesië: zij die ons met een buiging eruit willen hebben en zij die ons willen vermoorden. Aan de andere kant is de huidige situatie met de kpm of de Nederlandse banken in Indonesië een ontoelaatbare monopoliepositie. Wij zullen naar een nieuwe contractuele verhouding met Indonesië moeten streven. Indonesië heeft veel buitenlands kapitaal nodig. Wanneer zij de winsten van buitenlandse bedrijven behoorlijk zouden trasfereren, zouden zij het wereldkapitaal bereid vinden te investeren. Eigenlijk heeft het buitenland het economische leven in Indonesië nog altijd in bezit. Dat kan niet. Wat wij zouden moeten doen is de welvaart in het land blijven bevorderen op een zodanige wijze dat zij in staat zouden worden gesteld de investeringen van het buitenland terug te kopen. Wij willen als bedrijfsleven helpen dit te bereiken, maar anderzijds willen wij ons beloond zien voor onze investeringen en het stichten van de Indonesische economie, dus voor de hun gebrachte welvaart. Indonesië moet tot welvaart gebracht opdat Nederland uiteindelijk zou kunnen worden uitgekocht.’ ‘Sinds wij sedert 1850 Indonesië tot ontwikkeling brachten hebben wij meer naar Indonesië gebracht dan wij eruit haalden.Ga naar eindnoot1. Wat wij vandaar ontvingen waren pensioenen, dividenden en verlofkosten. Denk je eens in dat wij al onze ambtenaren hier in Nederland met gezinnen van 8 en 10 kinderen vakantiereisjes naar De Verenigde Staten zouden laten maken! En wat wij naar Indonesië toe brachten waren: machines, dure werkkrachten, opgeleid in Delft en Leiden, onderwijzers en leerkrachten, de scheepvaart, de spoorwegen, de banken, het bestuursapparaat, alles. Een groot deel van wat wij wonnen werd in nieuwe investeringen omge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||
zet. Toen ik dit eens tegen Stikker zei, antwoordde hij: “Dat is niet waar.” De cijfers spreken daarentegen voor zichzelf.’ De heer Bronsing vervolgde: ‘Wanneer wij een fabriek neerzetten in Purmerend, is dit Nederlands bezit, dat de bronnen van welvaart in Nederland vergroot. Zetten wij een fabriek in Passuruan, dan worden in eerste instantie de bronnen van welvaart in Passuruan vergroot. Daar stond tegenover dat Indië - en zelfs het behoud van Nieuw-Guinea - voor een Drentse heikneuter zou blijven betekenen dat hij wereldburger kan worden. Een jongen uit Overijssel, die resident wordt in Pontianak komt terug met een vernisje van een mijnheer. Waarom spelen Nederlanders overal ter wereld een vooraanstaande rol? Door training in het overzeese rijk! Overzeese koloniën zijn zo doorzichtig als glas. Die gebieden zitten niet vast aan de heilige huisjes van Europese landen, waar men moeilijk doorheen kan kijken. Een Napoleon en een Hitler zijn nodig om dergelijke systemen omver te gooien. Vroeger adviseerde ik bijvoorbeeld om de dienstplichtigen met hun paarden en kanonnen naar Indië te sturen en niet het laatste stukje hei van Nederland te bederven. Maar voornamelijk dus ook om de opvoedingswaarde die van het maken van overzeese reizen uitgaat.’ ‘Wat wij eigenlijk door de eeuwen heen in Indië hebben gedaan is een Point-Four-Program, een Marshall-plan bedrijven. Wij zullen nu ook meer naar Nieuw-Guinea brengen dan wij er ooit uit krijgen. De Papoea's zullen er ons uiteindelijk ook uitgooien, maar intussen hebben wij een arbeidsveld voor onze jongelui.’ Ik vroeg de heer Bronsing: ‘Maar die jongelui kunnen toch ook onder normale verhoudingen ontwikkelingshulp in Indonesië gaan geven?’ Hij antwoordde: ‘Op Nieuw-Guinea zouden zij Nederlander blijven. Jonge mannen die naar Australië of Amerika emigreren zijn voor het land verloren. Trouwens, Indonesië zou ook alleen maar intellectuele koelies uit het westen willen betrekken voor zo lang als het duurt. Wanneer wij bijvoorbeeld in Nederland een kerncentrale voor Nieuw-Guinea zouden bouwen zouden wij hier enorm veel kennis en ervaring opdoen. Denk maar aan Stork, die tenslotte de suikerfabrieken op Java op gang houdt. Suriname en de Antillen kosten Nederland alleen maar geld, maar het is ons Nederlands Point-Four Program. Nieuw-Guinea is een streefdoel voor Nederland. Indonesië heeft er absoluut niets méer te maken dan wij. Zij hebben eigen handen vol en het zou verstandiger zijn wanneer men zich in Djakarta ging afvragen, hoe men het Nederlandse kapitaal denkt te gaan vervangen.’ Ik vroeg de heer Bronsing voor vertrek om zijn reactie op het adres aan de Staten-Generaal, om met Indonesië spoedig tot onderhandelingen te komen op basis van een overdracht van de Papoea's. Hij antwoordde: ‘Stel je voor dat wij midden in de oorlog een adres aan koningin Wilhelmina zouden hebben gezonden om samen te werken met de Duitsers! Je hebt mensen met karakter en mensen zonder karakter! De laatste tekenen dat adres.’ (Hij bleek de tekst nooit gelezen te hebben.) ‘Voor mij geldt: right or wrong my country...’ Na de mengelmoes van progressieve ideeën en door de geschiedenis achterhaalde feiten van de conservatief | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||
ingestelde heer Bronsing te hebben aangehoord, bezocht ik die zelfde dag, bij wijze van afwisseling (dacht ik) de socialistisch georiënteerde Jacques de Kadt. Hij woonde in de omgeving van Haarlem. In de gang een bordje Pa, Moe, zoonlief en dochter, ‘uit’ of ‘thuis’. Pa was thuis. Wij zaten bij een nieuw elektrisch kacheltje (aeg) boven in de werkkamer van deze ernstige denker. Het apparaat was op proef en scheen niet te voldoen. Moe was ook thuis. Zij kwam tweemaal thee met een koekje brengen. ‘Wij hadden bezwaar tegen uw adres aan de Staten-Generaal, ook omdat het geen rekening hield met de reële situatie in Nederland. Wanneer men in Djakarta zakelijke voorstellen zou doen, zou Den Haag heus wel tot praten bereid zijn. Er is echter geen representatieve Indonesische regering, dus wij weten niet wat zij werkelijk willen. Die toestand duurt nu al geruime tijd. De oplossing voor Nieuw-Guinea ligt in het zoeken naar een begin voor oriëntatie naar vriendschap. Trouwens, als wij Nieuw-Guinea zouden afstaan zou de druk op Nederland onverminderd voortduren. De anti-westerse beweging wint aan kracht in Indonesië! (‘Ja, zeker door de huidige houding van Nederland,’ antwoordde ik.) ‘Wat wij ook doen, Indonesië wil alle Nederlandse reminiscenties uit het land uitwissen. Persoonlijk heb ik voor Indonesië en het Indonesische volk alle mogelijke sympathie. Voor de houding van Nederland zal de algemene trend van de Indonesische politiek bepalend zijn. In Sukarno heb ik nooit enig vertrouwen gehad, ook niet toen hij de nationale beweging begon. Hij was beslist de minst geslaagde vertegenwoordiger van die beweging, ondanks zulke goede eigenschappen, als zijn redenaarstalent. Zijn succes is begrijpelijk.’ Hoe lang dergelijke bezoeken nawerken bleek in 1972, toen tijdens mijn actie bij de procureur-generaal om het Nieuw-Guinea-beleid van oud-minister Luns doorgelicht te krijgen, in het weekblad Accent van de hand van de heer De Kadt een drie pagina's lang artikel verscheen onder het hoofd het geval oltmans, waarin ik het ‘Sukarno-jongetje’ werd genoemd. Na uiteen gezet te hebben, dat ik in het verleden actief was geweest in de kwestie Nieuw-Guinea vervolgde De Kadt: ‘Het hele geval (Nieuw-Guinea) behoort tot de historie. Tot een tijdperk waarin de heer Oltmans op zijn eigen manier politiek bedreef. En dan moet meteen vastgesteld worden, dat hij toen wel politiek bedreef, zelfs in Nederland, maar dat men ook toen al tot de zeer grote domkoppen moest behoren om niet te begrijpen, dat hij geen Nederlandse politiek bedreef, doch uitsluitend Indonesische. En dat de politiek die hij toen bedreef, de politiek was van zijn bewonderde en geliefde geestverwant Sukarno.’Ga naar eindnoot2. Het stond er werkelijk, vijftien jaar later! Ik had bij mijn bezoek van 29 september 1957 ten huize van de De Kadts toch wel miserabel gefaald! Ik was deze politicus komen vertellen, dat ik niet van mening was dat Nieuw-Guinea naar Indonesië moest omdat ik Bung Karno zo'n aardige man vond, maar dat Nederland andermaal op de koffie zou komen, wanneer wij niet toen, in 1957, Irian-Barat zouden overdragen. Ik vertelde De Kadt zelfs, dat Sukarno in tientallen redevoeringen publiekelijk in Indonesië had verkondigd, dat ik vond dat dit moest gebeuren omdat dit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||
voor Nederland ongetwijfeld de meest dringende en beste oplossing was. Ook in 1973 had De Kadt het nog altijd niet begrepen. |
|