Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdDen Haag - 24 september 1957De informatie, die ik vanwege de verkapte censuur, de overheidsbemoeiing en geborneerdheid van vele betrokkenen via de pers niet bekend had kunnen maken, meende ik bij terugkeer in Nederland aan de verantwoordelijke politici en volksvertegenwoordigers persoonlijk te moeten gaan doorgeven. Men diende te weten hoe onnodig, nadelig en onzinnig de herrie over de Papoea's was, die onvermijdelijk zou leiden tot een anti-Nederlandse explosie. Een kind kon berekenen dat Nieuw-Guinea - zoals wij ook in ons adres aan de Staten-Generaal hadden aangegeven - bij gewijzigde verhoudingen in de wereld uiteindelijk naar Indonesië zou gaan. Ook wilde ik over Sukarno's verzoenende redevoeringen gedurende de maanden juni, juli en augustus vertellen. Ik beschouwde het mijn plicht als Nederlander en als ooggetuige van een verslechterde en geïrriteerde stemming in Indonesië, ook onder de leidende gezagsdragers, ministers en generaals, de zaak Nieuw-Guinea op het hoogst mogelijke niveau in Den Haag persoonlijk aan de orde te stellen. Het was nog altijd niet te laat. Wanneer met enige voortvarendheid zou worden gehandeld kon men nog steeds het barsten van de bom voorkomen. Zoals de koningin haar kabinetsformaties begint bezocht ik als eerste in diens woning aan de Rijksstraatweg in Wassenaar, prof. L.J.M. Beel.Ga naar eindnoot1. | |
[pagina 59]
| |
‘U moet niets opschrijven, want dan praat ik niet meer.’ De heer Beel vertelde een dagboek te hebben bijgehouden vanaf het moment dat hij zijn eerste kabinet samenstelde. ‘Men behoort op een gepaste tijd zich uit de politiek terug te trekken. Het parlement heeft immers behoefte aan nieuwe gezichten en nieuwe ideeën? Het is altijd beter om uit eigen beweging je terug te trekken, dan uitgefloten te worden. Romme staat zichzelf weleens in de weg. Hij is éen van onze grote figuren in het parlement, maar hij heeft dikwijls moeite met contacten leggen, begrepen te worden, of een ander te begrijpen. Het is daarom misschien ook, dat Indonesiërs liever met mij contact zoeken.’ Ik stelde de heer Beel de vraag, waarom Nederland zich aan de tweede politionele actie in Indonesië had vergrepen, waar notabene eerder in 1947 een dergelijk militair ingrijpen in Azië in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties geen haalbare kaart was gebleken. Met grote overtuiging verklaarde hij daarop: ‘De tweede politionele actie was mijn advies aan het kabinet. Het werd de hoogste tijd dat wij de Indonesiërs discipline bijbrachten. Het was onvermijdelijk, zowel voor ons als voor Indonesië. Ik heb Hare Majesteit deze actie aanbevolen.’ Beel ontwikkelde een theorie, dat omdat Nederland militair tegen de guerrilla van Sukarno was opgetreden, slechts 140 gesneuvelden werden geregistreerd. Indonesische doden telde men in die dagen nog niet mee. Zo vertelde mij nog onlangs een scheepsbouwer, indertijd bij de strijd in Indië betrokken in de rang van kapitein, tijdens een fameuze Wassenaarse cocktailparty: ‘Wij schoten op Javanen alsof wij op de konijnenjacht waren...’ Volgens Beel zouden zonder een Nederlandse disciplinaire militaire actie een veelvoud van 140 slachtoffers zijn gevallen. Dus, zo meent hij ook in 1973 nog altijd, waren de politionele acties terecht en een briljante zet van Nederlands staatsmanschap. Hij is dan ook nog steeds de uitverkoren ex-onderkoning in het lieve vaderland. ‘Indonesiërs respecteren een standpunt en een mening,’ zei Beel mij verder. ‘Ik trad af, omdat ik in conflict raakte met de regering-Drees over de van Roijen-Roem overeenkomst.Ga naar eindnoot2. Ik was er daarom tegen, omdat die overeenkomst Indonesië in een eenheidsstaat bevestigde, waarbij Nederland alle beloften aan de federalisten brak.’ ‘Economisch moet Indonesië oppassen. Ik ben ook niet overtuigd, dat een overdracht van Nieuw-Guinea voor ons vruchten zou afwerpen, zolang er binnenslands in Indonesië chaos heerst. Sukarno heb ik nooit gesproken, die was in Djokja toen ik in Djakarta zat. Ik ben in Indonesië trouwens nooit gehinderd. Ik draag dat land een warm hart toe. Ik sliep geheel alleen in het paleis. In Djakarta reed ik in een open auto, met een escortewagen voor en achter. Wat ik als een zeer grote verantwoordelijkheid heb gevoeld was, dat ik in naam der koningin doodvonnissen van Japanners heb moeten tekenen.’ Op de vraag of hij zijn dagboek zou publiceren antwoordde hij: ‘Zeker zal ik dat te zijner tijd doen. Ik zal voorzieningen treffen. Momenteel zijn nog te veel mensen in leven die erin voor zouden komen.’ Uitermate belangrijk was ook Beel's uitlating, dat hij in zijn dagboek | |
[pagina 60]
| |
de gang van zaken tijdens de Conferentie van GenèveGa naar eindnoot3. in 1955-1956 op de voet had gevolgd. Ook in dit opzicht kan men Beel's notities met belangstelling tegemoetzien. Beel en Dirk U. Stikker stonden beiden op het standpunt dat Nederland door Nieuw-Guinea buiten de soevereiniteitsoverdracht te houden, Sukarno op een zilveren presenteerblad het wapen aanbood, dat hij nodig zou hebben om ons er voor eens en voor altijd uit te smijten. Maar beide heren, die zich nimmer de moeite getroostten zich in Sukarno te verdiepen, wisten helaas niet, dat Sukarno dat nu juist absoluut niet wenste! Zodoende stelde Stikker in 1966 ook nog steeds in zijn Memoires, dat hij van mening was dat het kabinet-Drees er goed aan had gedaan de tweede politionele actie te bevelen. Hoe is het Gods ter wereld mogelijk. Niemand begreep trouwens, noch op de Nederlandse ambassade in Washington (Van Roijen) noch bij de regering in Den Haag, hoe het mogelijk was geweest, dat Indonesië na de inzet van de tweede politionele actie 22 Amerikaanse senatoren ertoe had weten te bewegen een petitie naar het Witte Huis en president Harry S. Truman te zenden, waarbij om stopzetting van economische hulp volgens het Marshall-plan aan Nederland werd gevraagd indien Den Haag niet onverwijld de politionele acties in Indonesië zou stopzetten. De man die dit voor Sukarno had versierd was advocaat-lobbyist Joe Borkin.Ga naar eindnoot4. In 1956 ontmoette ik hem in Sukarno's gezelschap in Italië en schreef in Elseviers over hem. Onmiddellijk telefoneerde Van Roijen een redacteur van het weekblad Time met de vraag: ‘Wie is Joe Borkin?’ ‘Dat is hetzelfde, meneer de ambassadeur, als om Napoleon te vragen, u iets te vertellen over de Russische winter.’ Joe Borkin bijgenaamd in Washington ‘de Lafayette van Indonesië’ was de man die 22 senatoren bijeen had gebracht om Nederland op de knieën te krijgen. Ambassadeur Van Roijen was er gedurende zeven jaar niet in geslaagd dit te ontdekken... Na mijn bezoek aan BeelGa naar eindnoot5. in Wassenaar deze morgen belde ik freule Wttewaall van Stoetwegen om een afspraak te maken. Ik vertelde, dat ik eerst een andere dame met dezelfde naam uit het Haagse telefoonboek had opgebeld. ‘Dat is helemaal verkeerd,’ zei de freule, ‘dat is een nicht, die wij niet meer zien. Die heeft allemaal stoute dingen gedaan.’ De nicht in kwestie, die in het laatste deel van het Adelsboek wordt vermeld als zich noemend ‘Roijl’, freule C.A.C.H., geboren te St. Petersburg, alwaar haar vader gezant was, zou onder meer in de oorlog geld aan de Duitsers hebben betaald om haar radiotoestel te kunnen behouden. Om die reden ook verwarde de heer Koekoek (Boerenpartij) ‘onze freule’ met haar in 1959 overleden nicht, en zei, ‘de freule heeft veel schulden en zij was nog verkeerd in de oorlog ook.’ Geen wonder dat nicht ‘Roijl’, de niet-besmette freule zwaar op de maag lag. |
|