Regeringsjacht SS Djadajat - augustus 1957 (4)
Toch schreef ik die dagen in mijn dagboek, tijdens deze lange reis door het oostelijke gedeelte van de archipel, dat ik vreesde dat Sukarno soms zijn aanhang en populariteit bij het Indonesische volk misschien overschatte.
Op 30 augustus 1957 noteerde ik: ‘Hij lijkt zo zeker van zichzelf, maar toch krijg ik van die opgewonden massa's soms het gevoel dat er een gevaarlijk spel wordt gespeeld. Hoe betrouwbaar is de aanhang die hij heeft? De mensen zijn niet meer dezelfde, grotendeels ongeletterde en politiek onontwikkelde, door het kolonialisme domgehouden individuen. Er zijn langzamerhand toch rivalen aan het opstaan onder het Indonesische volk. In de schaduw van Bung Karno zijn zij vooralsnog niets betekenend. Maar dat kan veranderen. Zij houden zich misschien nog wel stil, maar zij denken mét Sukarno na over de toekomst van het land, en zouden er wel eens andere denkbeelden op na kunnen gaan houden.’ Ik dacht soms met zorg aan een toekomstig Indonesië, waar het aantal volgelingen van Bung Karno mogelijk zou zijn geslonken involge wat de Amerikaanse psychiater Robert Jay Lifton eens heeft omschreven als ‘de wet van het afnemende aantal bekeringen’.
Soms ook vond ik ‘de ouwe heer,’ zoals zijn omgeving hem ook noemde, onredelijk. Hij kon zich laten meesleuren door eigen retoriek. Wij stapten af en voeren met kleine bootjes naar het lieflijke eilandje Namlea. In een redevoering voor de plaatselijke bevolking donderde Bung Karno op een bepaald moment er op los. Hij sleepte er zelfs onze arme Van Mook bij, ‘als een boosdoener uit de dagen van kolonialisme’. Sprekend over zijn studietijd kon hij zich in een rede soms laten ontvallen, dat de Nederlanders hem, ‘met twaalf andere inlanders’ hadden toegestaan in Bandung te studeren, waarbij ik zeker wist, dat de gevoelens, die hij dan naar voren bracht in strijd waren, met wat hem in zijn diepste binnenste beroerde. Indonesiërs, die nog vóor de oorlog studeerden, herinneren zich juist hun Nederlandse mentoren met enige affectie. Ook Sukarno deed dit. Hij spreekt hierover in zijn autobiografie. Toen professor Yamin na de oorlog naar Nederland kwam vroeg hij Emile van Konijnenburg om hem bij het graf van een vroegere Nederlandse leermeester te brengen. Konijn vertelde: ‘Daar stond Yamin, in de ijzige Hollandse koude, in doodse stilte aan het graf van zijn Hollandse vriend. Daarna boog hij zich voorover om met zijn hand de herfstbladeren van de grafsteen te vegen.’
Nu was Namlea een Gauguinesque droomeiland, waar de paden die