Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdRegeringsjacht SS Djadajat - augustus 1957 (3)In Ternate werd, zoals steeds bij Sukarno's rombongan'sGa naar eindnoot1. door het land, een culturele avond gehouden. Soms werden er dansen met lokale fleur opgevoerd. Soms ook werd tot in den treure de ‘lenso’ gedanst, waarbij men gedeeltelijk op de hurken rondspankert. Ik vond dit nooit het prettigste moment van deze reizen, maar iedereen werd verwacht aanwezig te zijn en de grote Bung riep zijn gasten éen voor éen naar de vloer. Ministers, ambassadeurs, iedereen zat in het pak. | |
[pagina 56]
| |
Die avond had ik een aantrekkelijk meisje gezien en toen het dus mijn beurt was vroeg ik haar moeder, die haar begeleidde, of ik haar ten dans mocht vragen. Zij heette Miemie Sjah. Al spoedig merkte de president ons op. Er was geen ontkomen aan. Ik moest mijn partner aan hem afstaan. In plaats daarvan duwde Bung Karno mij de echtgenote van een plaatselijke autoriteit in handen, een gezellige pattapoeferige matrone, die het al gauw hijgerig opgaf. Het probleem was dus wél opgelost. Wie schetste mijn verbazing toen ik twee dagen later vele honderden mijlen buiten de kust van Ternate een bezoek bracht aan de ‘Gajah Mada’ en ik onze Miemie, ditmaal niet gechapperonneerd door haar moeder, op het achterdek tussen de ambassadeurs van Iran en de Sowjet-Unie zag zitten. Een vriendin was eveneens meegevraagd. De beide jonge dames schenen het plezier van hun leven te hebben. Sao Sio op het eiland Tidore was door Djakarta als tijdelijke hoofdstad van Nieuw-Guinea uitgeroepen. Ook de voorlopige gouverneur van Irian-Barat resideerde hier, Z.A. Sjah. De Indonesische gouverneur van het nog altijd Nederlandse eiland gaf ter gelegenheid van het presidentiële bezoek een persconferentie. Hij werd bijgestaan door een kapitein van de landmacht. Ik stelde de vraag of Indonesië in staat was Nieuw-Guinea militair binnen te dringen. Niet de gouverneur antwoordde maar de kapitein. ‘Ik kan twee miljoen Indonesiërs naar Irian-Barat brengen, als ik dat wil,’ was het antwoord. Ik herinnerde aan een persconferentie in Ambon enige dagen tevoren door de militaire commandant van het oostelijke militaire district, kolonel Pieters gegeven, die erop had gewezen, dat oorlog voeren niet noodzakelijk zou zijn en dat er andere methoden waren om Irian te bevrijden. Hierop antwoordde de kapitein: ‘Ik ben bereid voor de bevrijding van Irian te sterven en eerst zoveel mogelijk Hollanders te doden als mogelijk is.’ Ik negeerde die uitlating, omdat ik wist dat de hoogste bevelhebber van de kapitein, Bung Karno, maar al te goed op de hoogte was van Talleyrand's waarschuwing, ‘dat oorlog voeren een veel te ernstige zaak was om aan militairen over te laten.’ Toen kondigde gouverneur Sjah echter aan, dat hij talrijke clandestiene brieven uit Nederlands Nieuw-Guinea ontving waarin Papoea's zich beklaagden over de meest ontoelaatbare wreedheden door Nederlandse kolonialisten bedreven. Dit ging mij te ver. Ik vroeg, hoe die brieven in Sao-Sio waren aangekomen. ‘Per post?’ vroeg ik inderdaad misschien wat te plagerig. De kapitein werd woedend. ‘Wij hebben die mededelingen per boodschapper ontvangen. Wij zullen ze aan dr. Subandrio en aan de Verenigde Naties geven.’ ‘Gelooft u werkelijk, dat men in New York deze brieven zal aanvaarden als authentieke bewijzen dat Nederlanders misdaden ten opzichte van Papoea's zouden hebben bedreven?’ vroeg ik. Op dit moment viel Olga Chechetkina in. ‘Sommige regeringen zullen die brieven zeer zeker als geldige bewijsstukken accepteren!’ aldus mijn vriendin, de Pravda correspondente. Diarto van het Kementrian Penerangan besloot de persconferentie | |
[pagina 57]
| |
spoorslags te verdagen. Daarop woonden wij allen gezellig een redevoering van de president bij. |
|