Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdSamarinda - 20 juli 1957 (2)Bung Karno hield in de middag zijn rede. Zoals hij dit steeds bij deze rondreis over Kalimantan had gedaan, riep hij mij bij zich, legde een arm op mijn schouder en stelde mij als Nederlandse vriend aan zijn volk voor. (zie foto's.) ‘Meent die belanda wel wat hij zegt,’ riep iemand uit de menigte. ‘Wel,’ aldus president Sukarno, ‘aanvankelijk heb ik zelf gedacht dat hij misschien een grapje wilde uithalen. Maar wij hebben Willem Oltmans getest. Het is gebleken, dat hij ons land en volk van ganser harte steunt in de kwestie Irian-Barat, omdat, omdat,’ en Sukarno benadrukte deze woorden, ‘hij begrijpt, dat het in het belang van zijn eigen land, Nederland, zou zijn, indien deze kwestie spoedig zou worden opgelost.’ Toen ik naar mijn plaats terugkeerde maakte minister Chaerul Saleh, die naast mij zat, de volgende opmerking: ‘Onze president is bezig de anti-Nederlandse stemming hier te verzachten door zijn hulde te betonen. Dat is goed. Wij zijn hier voor. Maar wat doet Nederland eigenlijk? Mag men bij u weten wat Bung Karno hier aan het doen is? Zou men eindelijk in Den Haag eens op Sukarno's uitgestoken hand ingaan?’ Ik moest hem meedelen, dat geen letter over Sukarno's redevoeringen in de Nederlandse pers was verschenen. Ik had bandopnamen naar verschillende omroepen in Hilversum gezonden. Zelfs Waller van de vpro gooide ze in de prullenmand. Sukarno haatte nu eenmaal alle Nederlanders en daarmee basta. Die leugen moest gehandhaafd blijven. Bung Karno leunde steeds weer op zijn immense prestige bij de Indonesische massa om in al zijn redevoeringen die zomer, die door het hele land te beluisteren waren geweest, een ander geluid te laten horen. Iedere bijeenkomst onderbrak hij met: ‘Saudara saudara sekalian:Ga naar eindnoot1. In mijn gevolg bevindt zich een Nederlander. Hij is een vriend van ons. Wij moeten im- | |
[pagina 49]
| |
mers nooit vergeten, dat Nederlanders ook echte vrienden van Indonesië kunnen zijn.’ Nederland zweeg. Voor de slimmerds in Den Haag gebeurde er niets. Nadat Richard M. Nixon in éen interview met éen journalist had gezegd naar Peking te willen reizen, omdat er toch naar een dialoog met de Volksrepubliek gezocht moest worden, haakten Mao en Chou aan. Men wist deksels goed in Nederland, dat Bung Karno al heel lang de wens koesterde als gelijkwaardig staatshoofd naast de Nederlandse koningin te staan. Daar zou Luns, naar zijn eigen zeggen, een stokje voor steken.Ga naar eindnoot2. Hier moet men de Engelsen toch nageven, dat zij het opbrachten om een Yomo Kenyatta, eens de vogelvrij verklaarde Mau Mau-leider, het jaar ná de erkenning van de onafhankelijkheid van Kenya, naar Londen te halen en naast hun koningin neer te zetten. Ook Mohammed Hatta, van wie men in Nederland wél bereid was te geloven, dat hij ons een warm hart toedroeg,Ga naar eindnoot3. sprak over een ‘morele en juridische claim’ van Indonesië op Nieuw-Guinea. Hij verschilde met Sukarno op vele punten van inzicht wat betreft de leiding van de staat, maar in de kwestie van de Papoea's stond Hatta achter Bung Karno. In een interviewGa naar eindnoot4. zei hij: ‘De Nederlanders bezien het huidige vraagstuk van een zuiver juridische kant. Dat is mijns inziens een ernstige fout. Ik heb bij alle onderhandelingen met Nederland aangedrongen op het scheppen van een sfeer van wederzijds vertrouwen, waarbij het niet direct noodzakelijk zou zijn ieder gesprek of iedere onderlinge overeenkomst of afspraak op papier vast te leggen. Maar de Nederlandse gesprekspartners wilden daar niet van horen. Alles diende tot in de puntjes zuiver juridisch op papier te staan. En uit alle protocollen en traktaten is dan thans een Nederlandse verblindingspolitiek ten aanzien van Indonesië voortgekomen, een politiek welke inzake Irian-Barat geheel tegen het Nederlandse eigenbelang indruist. Een politiek die in hoge mate ten nadele is van het Nederlandse koninkrijk en ten voordele van niemand dient.’Ga naar eindnoot5. Alle Indonesische bladen, de Times of Indonesia, de Berita Indonesia, de Wapada, de Duta Masjerakat, en andere brachten mijn interview met Hatta in opvallend grote opmaak op de voorpagina's.Ga naar eindnoot6. Den Haag bleef Oostindisch doof. Geheel ten onrechte zaaide ook oud-minister Stikker in diens Memoires (pagina 136) tweedracht tussen Bung Karno en Hatta over de kwestie Nieuw-Guinea. ‘Hatta had geen belangstelling voor Nieuw-Guinea getoond,’ aldus Stikker, ‘maar Sukarno zei met zoveel woorden tegen Van Roijen, dat hij het met Hatta volstrekt oneens was...’ Ja, oneens, maar waarover? In ieder geval niet oneens over Irian-Barat, dat weet ik pertinent zeker. Ik zou dit niet kunnen stellen, zonder Sukarno en Hatta hier persoonlijk herhaaldelijk en indringend over gesproken en geïnterviewd te hebben. Nu weet ik zeker dat ook Stikker leuterde. Hatta ging zover te stellen, dat Stikker hem bij de onderhandelingen te Kaliurang (4 november 1948 begonnen) diep had teleurgesteld, vooral wat betreft hetgeen de heer Stikker daarover later in Den Haag en elders heeft gezegd. ‘Over Nieuw-Guinea spraken wij slechts kort. Hatta zei dat hij in dit gebied niet geïnteresseerd was. Hij had daarover kennelijk andere opvattin- | |
[pagina 50]
| |
gen dan Sukarno in later jaren naar voren zou brengen,’Ga naar eindnoot7. aldus Sukarno. Hatta verzekerde mij, dat Stikker een onjuiste voorstelling van zaken gaf. Ik heb geen reden om daaraan te twijfelen gezien de algehele geinformeerdheid van de bierbrouwer-minister, over Sukarno en Hatta. |
|