Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Djakarta - 24 mei 1957 (1)Adjudant Sugandhi had deze dag mijn eerste officiële audiëntie bij het staatshoofd gearrangeerd. Ik zocht een ernstig gesprek met Bung Karno om twee belangrijke zaken naar voren te brengen. Allereerst de slepende kwestie van de politieke gevangenen in Indonesië, en voornamelijk het geval van de heer H.C.J.G. Schmidt, die al sinds 18 december 1953 werd vastgehouden. En ten tweede wilde ik een aan het licht gekomen precaire situatie rond de Indonesische troepen langs het Suezkanaal onder de aandacht van Sukarno brengen. Men begreep eigenlijk in Indonesië even weinig van de Hollanders en hun mentaliteit als men in Nederland een notie had van wat de werkelijke drijfveren van het nieuwe Indonesië waren. Nederland hield onder meer met man en macht aan Nieuw-Guinea vast om een stok achter de deur te hebben bij het veilig stellen van miljarden guldens investeringen in de nieuwe Republiek. Het werkte precies andersom. Indonesië stelde onder meer een aantal Nederlanders in staat van beschuldiging, tegen het bewind van Sukarno te hebben willen samenzweren. Wat sommige Nederlanders betreft zat hier zonder twijfel een grond van waarheid in. Maar het langdurig vastzetten van bepaalde landgenoten die in de ogen van de publieke opinie in Nederland volstrekt onschuldig waren, maakte het voor diehards als Luns en Romme slechts te eenvoudiger om rot jegens Indonesië te blijven doen. Schmidt's advocaat, Lips, had uiteraard nergens meer entree in Djakarta om voor zijn cliënt te pleiten. Het restant van Nederlandse diplomaten was nog goed voor het stempelen van paspoorten van zogenaamde spijtoptanten. Het was voor een Indonesiër in die dagen dikwijls beter om niet met een Nederlander te worden gezien. Van Konijnenburg spande zich daarom bij Sukarno, Abdulgani en de minister van Justitie, Maengkom, tot het uiterste in om Schmidt vrij te krijgen. Ik wist dit. Ik had de zaak van de arrestanten met Konijn besproken en deelde zijn mening volkomen. Ik gaf op bescheiden schaal enige publiciteit aan het geruisloos loslaten van sommige Nederlandse gevangenen. Zo berichtte ikGa naar eindnoot1. dat de heren L.A. Benenati en F. Pöttger stilletjes op de ‘Johan van Oldenbarnevelt’ waren gezet, een vertrek waar ik zelf bij aanwezig was geweest, niet alleen om beide heren de hand te drukken en behouden thuisvaart te wensen, maar om als Nederlands journalist acte de présence te geven. Dit soort berichten in de vaderlandse pers - hoopte ik - zou misschien een klein tegenwicht kunnen vormen tegen de groots opgezette publiciteit rond de terugkeer van Mieke Bouman in Nederland, inbegrepen een ere-promotie, een ridderkruis op Soestdijk en een afgeladen Concertgebouw met spreekkoren van ‘Mieke, Mieke, Mieke!’ Om de Indonesische autoriteiten te laten weten dat er in Nederland een grote belangstelling bestond voor het vasthouden van landgenoten in Indonesië op wankele gronden - althans zo oordeelde een belangrijk deel van de publieke opinie - had ik op 21 januari 1957 een zitting in het proces tegen de Nederlander De Braal in Madjalenka bijgewoond. Na afloop werd mij toegestaan in aanwezigheid van de rechter een gesprek met De | |
[pagina 37]
| |
Braal te hebben en ik heb moeite gedaan om de sfeer tussen alle partijen hierbij te verbeteren. Ook bezocht ik de toenmalige advocaat van Nederlandse arrestanten, Lips, in Bandung. Ik lichtte hem uitvoerig in over de gecombineerde lobby, die ik samen met Emile van Konijnenburg in regeringskringen in Djakarta uitvoerde en dit was dan het soort activiteiten waar ik mij eveneens als Nederlands journalist in Indonesië mee bezig had gehouden en waarover uiteraard geen letter in De Telegraaf verscheen. |
|