Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdNew York City - 22 februari 1957Opnieuw zou de affaire Nieuw-Guinea voor het forum van de wereld in de Verenigde Naties worden besproken. Het Nederlandstalige blad De Nieuwsgier in Djakarta vaardigde mij naar de debatten af. Ik reisde via Honoloeloe en San Francisco. Bij aankomst in New York merkte ik onmiddellijk op dat de gezaghebbende New York Times ondeskundig over de kwestie van de Papoea's schreef. Ik besloot een brief in de Times te publiceren. Ik bepaalde mij tot het weergeven van een aantal passages uit de tekst van het adres aan de Staten-Generaal.Ga naar eindnoot1. woelratje, luidde de volgende aanval in De Telegraaf. ‘Wordt het geen tijd aan deze activiteiten, die bedenkelijk op landverraad lijken, een einde te maken?’, aldus de hoofdredactionele opinie van deze krant. ‘De Nederlandse regering kan zodanige maatregelen nemen dat een ieder weet waar hij aan toe is.’Ga naar eindnoot2. Ook werd geen gelegenheid ongebruikt gelaten om in voortreffelijk teamwork tussen Luns, de bvd en De Telegraaf die werkgevers, waar ik nog zakelijke bindingen mee had in Nederland, fel aan te vallen. ‘En dan kan het misschien ook niet meer gebeuren,’ aldus De Telegraaf, ‘dat een Nederlands (uitroepteken) weekbladGa naar eindnoot3. een artikel van Willem L. Oltmans op pagina éen plaatst.’Ga naar eindnoot4. Robert Kiek, correspondent van De Telegraaf in New York blies een partijtje mee. Hij zou later in zijn vijver vallen en omkomen, aanval op | |
[pagina 35]
| |
nederland in de new york times, schreef Kiek in De Telegraaf.Ga naar eindnoot5. Mijn woorden werden verdraaid: ‘Oltmans concludeerde, dat Nederland niet in staat is zijn houding tegenover Nieuw-Guinea te rechtvaardigen “omdat het zijn koloniale zending voor een onbepaalde tijd wil voortzetten en omdat zijn standpunt noch uit het oogpunt van internationaal recht noch van internationaal zedelijk gedrag te verdedigen is”.’ In werkelijkheid besloot mijn Times-brief als volgt: ‘Wat ook de beslissing bij de komende debatten in de Verenigde Naties mag zijn, en afgezien van de hoop dat Djakarta en Den Haag de middelen zullen weten te vinden om hun dialoog voort te zetten, zou het te hopen zijn dat beide landen de actuele, morele steun van de mede-lidstaten in de uno zullen ontvangen om het eens te worden en tot overeenstemming te komen over de deplorabele oorzaken die naar een verslechteren van de betrekkingen tussen Indonesië en ons Nederlanders hebben geleid.’Ga naar eindnoot6. Wat de debatten in de uno betreft behaalde Indonesië bij stemming voor haar standpunt van onderhandelingen over de status Irian-Barat een duidelijke meerderheid. 40 landen stemden vóor Indonesië; 25 voor Nederland, bij 13 onthoudingen. Om in het gelijk gesteld te worden had de regering in Djakarta echter een tweederde meerderheid nodig. Er gebeurde dus voor de zoveelste maal niets. Ons adres aan de Staten-Generaal was door de Indonesische ambassadeur Sudjarwo Tjondronegoro geciteerd en ter discussie gesteld. Maar dit deed deze in Leiden opgeleide diplomaat ook met andere Nederlandse bronnen, zoals de in 1956 verschenen brochures van de journalist Theo DrooghGa naar eindnoot7. en prof. A. Teeuw.Ga naar eindnoot8. Wij kregen bij onze ‘landverraderlijke’ activiteiten respectabel gezelschap. Via een kort verblijf in Amsterdam, waar de politie mij niets in de weg legde en het advies, maatregelen tegen mij te nemen van De Telegraaf niet opvolgde, na vervolgens een aantal weken bij het Indonesische Garuda-bataljon in Gaza en de Sinaï-woestijn te hebben doorgebracht, keerde ik in april 1957 in Indonesië terug, op tijd om een staatsbezoek van tien dagen van maarschalk Voroshilov, de president van de Sowjet-Unie, in zijn geheel mee te maken. |
|