na een bezoek aan Bandung terug naar de hoofdstad. De aide-de-camp, majoor Sudarto, zou mij bij Sukarno brengen. De president zat in het achterste gedeelte van het toestel aan een tafel met enige fauteuils. Als altijd lagen zijn staf en twee brillekokers voor hem. Ik overhandigde het staatshoofd de tekst van het adres. Hij zette een bril op en begon meteen te lezen.
De zon ging onder over de bergen van West-Java. Ik zat uit het raam te staren. Mijn overgrootvader was al naar dit land gekomen. Mijn vader had zijn jeugd op Java doorgebracht. Tegenover mij zat de Vader van de natie, de man die de vrijheidsstrijd had geleid. Hij was het symbool van Indonesië's onafhankelijkheid. Hij zat nu een stuk te lezen, dat ik met professor Drost had opgesteld en dat een bijdrage zou moeten leveren om een verzoening te helpen bewerkstelligen. Was het nu niet mogelijk dat de afstammelingen van al die generaties hardwerkende en toegewijde kolonialisten in een nieuwe relatie zouden komen te staan tot het volk van Indonesië?
Nooit zal ik het moment vergeten waarop president Sukarno de twee gestencilde pagina's leerlegde, zijn bril afzette, en mij met een blik van onbestemde verwondering aankeek. Daarop zei hij, met een duidelijk gevoel van genegenheid: woordelijk: ‘Wim, je hebt je land een belangrijke dienst bewezen. Maar ik vrees, dat ze je in Den Haag niet zullen begrijpen...’