Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdDjakarta - 24 januari 1957De eerste weken in Indonesië had ik mij voor een belangrijk deel met Nederlanders beziggehouden. Ik wilde meningen peilen en kennen. De voorzitter van het Indonesische parlement, Sartono, had mij in zijn huis een diner aangeboden, waarbij hij mij de ereplaats aan het hoofd van de tafel gaf, ‘om u te tonen, dat wij Nederlanders als vrienden beschouwen.’ Maar in brede Indonesische kring had ik mij die eerste weken nog niet georiënteerd. Ook vermeed ik contact met Bung Karno te zoeken en naar het paleis te gaan. Pas op 31 december woonde ik met andere journalisten de inspectie op het Istana MerdekaGa naar eindnoot1. bij van het Garuda-bataljon, dat als onderdeel van de uno-politiemacht naar het Nabije Oosten zou gaan. De militairen stonden op het gazon voor het paleis opgesteld en Sukarno wandelde met premier Ali Sastroamidjojo tussen de gelederen door. Toen de president mij ergens zag staan, wenkte hij, als in Pompeji, en nodigde hij mij uit de oudejaarsavond op het Istana te komen doorbrengen. Duco Middelburg, die met andere diplomaten de plechtigheid had bijgewoond, zag ik in een auto duiken en verdwijnen. Niet hij, maar ik werd gevraagd te blijven. Lester Pearson had gelijk. Inderdaad bevinden journalisten zich soms in een gunstiger positie dan diplomatieke vertegenwoordigers van een zelfde land, omdat zij niet aan de politieke instructies van de regering van dat land zijn gebonden. Om die reden ook had ik lang geleden, direct na mijn studietijd aan Yale, duidelijk afgerekend met de jeugdambitie eens in de diplomatieke dienst te treden. Op de nieuwsjaarsreceptie ten paleize, op 1 januari 1957, constateerde ik met enige ergernis, dat de heer Middelburg door het protocol naar de derde en achterste rij der aangetreden diplomaten was weggewerkt. Op de eerste rij stonden de deken van het corps, de ambassadeur van Canada, met de ambassadeurs van de Verenigde Staten, de Chinese Volksrepubliek, de Sowjet-Unie, Italië, West-Duitsland en andere landen. De arme | |
[pagina 31]
| |
Middelburg was naast de zaakgelastigde van Brazilië geplaatst, zijn voortreffelijke ideeën over een Nederlandse politiek ten aanzien van Indonesië en Nieuw-Guinea ten spijt. Zo ver had de geniale diplomatie van Willem Drees en Joseph Luns het koninkrijk in Azië reeds achteruit gezet. Op den duur zouden zij er zelfs in slagen er helemaal uitgetrapt te worden. Zelf stond ik bij de nieuwjaarsreceptie, als Nederlander, naast Bernard Kalb van de New York Times, op de eerste rij tussen de verzamelde journalisten, recht tegenover de diplomaten. Ik geloof, dat ik met enig recht het gevoel kon hebben de vlag bij die gedenkwaardige bijeenkomst hoog te hebben gehouden. Niet alle Nederlanders waren die dagen in Indonesië uitgerangeerd!Ga naar eindnoot2. Wat mij overigens opviel die Nieuwjaarsochtend in de grote ontvangstzaal van het Istana Negara; de zware, zwart fluwelen toneel-gordijnen vertoonden een in goud geborduurde kaart van Nederlands-Indië, daterend uit de dagen dat de gouverneurs-generaal nog op het paleis troonden. Nieuw-Guinea stond er op! Was er nog een duidelijker bewijs nodig, dat Irian bij Indonesië hoorde? De Nederlandse persattaché heette Pekelharing. Op een ochtend wandelde ik binnen. Ik vroeg hem wat een Nederlander, die het oneens was met de politiek van zijn regering, kon ondernemen. ‘Die kan een adres aan de Staten-Generaal zenden,’ was het nietsvermoedende antwoord van deze diplomaat. Die avond wendde ik mij tot prof. P.N. Drost, eminent jurist en gasthoogleraar aan de universiteit van Indonesië.Ga naar eindnoot3. Hij stelde diezelfde nacht de tekst voor een adres aan het parlement samen. De plaatselijke manager van de klm, Duyf, al even enthousiast over het initiatief, liet enige honderden exemplaren in het Nederlands en Engels stentillen. Enkele dagen later ging het stuk in zee.Ga naar eindnoot4. |
|