Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Belgrado - 15 september 1956Het tweede Indonesische kabinet van Ali Sastroamidjojo had besloten de kwestie Nieuw-Guinea internationaal aan de orde te stellen. Sukarno maakte hiervoor in 1956 zijn eerste lange internationale reizen. In mei en juni was hij in de Verenigde Staten, Canada, Italië en West-Duitsland: in september en oktober in de Sowjet-Unie, Joegoslavië, Tsjecho-Slowakije en de Chinese Volksrepubliek. Op 28 augustus had ik hem in Teheran, Perzië, opgewacht, maar het was niet gelukt mee naar Rusland te gaan. Daarom wipte ik vanuit Rome naar Belgrado over om Sukarno's kennismakingsvisite bij maarschalk Tito mee te maken, waaruit vriendschap tussen beide staatslieden zou ontstaan. Vanuit de Joegoslavische hoofdstad telefoneerde ik mijn laatste bericht door aan De Telegraaf. Hierin vermeldde ik dat de Nederlandse ambassadeur in Belgrado en Sofia, de voormalige plaatsvervangende Hoge Commissaris van Nederland in Indonesië, G.E.B. van Ittersum, Sukarno bij een receptie in het Dedinje-paleis een hand was gaan geven. Den Haag schreeuwde moord en brand. Hoe had deze Van Ittersum zulk een ‘onvaderlandse’ daad kunnen begaan? Rumoer in het parlement. Protesten allerwegen. De Telegraaf voorop. Ik had uitvoerig met de heer Van Ittersum ook over de kwestie Nieuw-Guinea in het bijzijn van diens tweede man, Putman Cramer, van gedachten gewisseld. Van Ittersum was een diplomaat met ruime Indische ervaring. Hij kende Sukarno. De Indonesische ambassadeur in Belgrado, met wie hij vriendschappelijke contacten onderhield, had hem speciaal voor de ontvangst met Sukarno uitgenodigd. Hij achtte het een Nederlands belang, dat hij evenals de andere leden van het Corps Diplomatique aanwezig was. Mijn laatste Telegraaf-bericht zou hem echter ten onrechte veel last bezorgen. Die eerste maanden van 1956, toen ik met de Indonesische kwestie in aanraking kwam, werd mij al spoedig duidelijk, dat behalve bij de particuliere groep-Rijkens ook in de Buitenlandse Dienst zelf scherpe en afwijzende kritiek vis-à-vis het beleid van Luns bestond. Op de terugweg uit Teheran had ik in Beiroet lang gesproken met de Nederlandse gezant, dr. R.H. van Gulik. Hij vond Luns een ramp. Later, op een reis naar Azië, ontmoette ik de ambassadeur in India, mr. H.A. Helb. Deze man was veel te nauwkeurig van de situatie in het moderne Azië op de hoogte om achter het smalle gedoe in Den Haag onder fiere aanvoering van Joseph Luns te kunnen staan.Ga naar eindnoot1. Pas in 1972 zou ik bij een lunch in de omgeving van Mexico City in een gesprek met een ambassadeur, nog in functie en daarom hier anoniem gebleven vernemen, dat een aantal hoofden van diplomatieke missies in de jaren van het conflict met Indonesië over Nieuw-Guinea, bijeen waren gekomen om te beraadslagen of het desastreuze beleid van minister Luns langer getolereerd kon worden. Als journalist stond ik machteloos tegenover deze informaties, omdat zij als altijd in vertrouwen werden verstrekt. Intussen versterkten deze gesprekken, ook al was het niet veroorloofd hierover gegevens te publiceren, mijn overtuiging, dat wat Luns aan het doen was, en wat diens voornaam- | |
[pagina 27]
| |
ste trompet, De Telegraaf, rondbazuinde, gevaarlijke onzin was. ‘Goed gebruld Luns!’ galmde De Telegraaf, als Luns weer eens op Sukarno had gescholden, waarbij de brave minister dan werd vergeleken met de Nederlandse leeuw! Voorlopig concentreerde ik mij dus in 1956-1957 op het beter geverseerd raken in de problematiek en de achtergronden van het Nieuw-Guinea-conflict. Na het Van Ittersum-incident zegde ik De Telegraaf vaarwel. Bij de Nieuwe Rotterdamse Courant, Het Vaderland, het Algemeen Handelsblad en het weekblad Vrij Nederland bestond belangstelling voor directe reportages uit Indonesië over de toestand daar. Ik besloot ter plaatse poolshoogte te gaan nemen. De groep-Rijkens bemiddelde met enige faciliteiten en zo kon ik als gast meereizen op de Willem Ruys, terwijl ik in Djakarta de beschikking zou hebben over een flat van de Nederlandse Handels Maatschappij met een chauffeur, Pak Hoessein, en een auto. Al spoedig zou De Telegraaf haar lezers vertellen, dat de journalist Oltmans op kosten van Sukarno en de Indonesische regering reisde, terwijl ‘ook zijn verblijf in Indonesië niet door hemzelf wordt betaald.’Ga naar eindnoot2. Ik kon toen weinig uitrichten tegen deze valsemunterij. De groep-Rijkens was een geheime lobby. Sukarno had helemaal niets met de financiën van mijn reis te maken, maar als men iemand zwart wil maken bij politieke conflicten, tracht men financiële en politieke onbetrouwbaarheid te insinueren, óf men tracht langs de weg van roddel over het seksuele gedrag van het gekozen doelwit, verhoudingen met vrouwen - tegenwoordig is ook homoseksualiteit in - te bewijzen, dat een tegenstander louche is en een gevaar voor het vaderland oplevert. De Telegraaf is in dit soort zaken matador. |
|