Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdLonden - 24 augustus 1956In Lancaster House werd een conferentie belegd van landen die het Suez-kanaal gebruikten. Nederland en Indonesië waren beide vertegenwoordigd. Nederland door Luns. Indonesië door Roeslan Abdulgani. Op No. 10 Downingstreet werd de buitenlandse gasten door de Britse premier een diner aangeboden. Bij het verlaten van de woning vroeg een | |
[pagina 25]
| |
fotograaf minister Abdulgani op de stoep stil te staan. Op hetzelfde moment verliet het echtpaar Luns het gebouw. Mevrouw Luns, in avondtoilet, scheen niet bereid even te wachten en wrong zich tussen de deurpost en de Indonesische minister naar buiten. Zodoende stonden Pak Roeslan en Madame Luns in een wat zonderlinge situatie op éen plaatje. 22 Augustus 1956 prijkte deze foto op de voorpagina van De Telegraaf met het bovenschrift: rijke symboliek. ‘Ongewild (met een vraagteken) symboliseert hier de Indonesische minister de houding van zijn land jegens het westen en in het bijzonder jegens Nederland,’ aldus het onderschrift. ‘Hij verlaat hier de ambtswoning van de Britse premier, die een diner aan de Suez-conferentiegangers en hun dames aanbood. Ruim baan voor jonge naties, schijnt hij te denken. Voor zover hij in de deuropening nog ruimte overlaat, moet de westelijke wereld, hier in de persoon van mevrouw Luns, genoegen nemen met een plaatsje op de tweede rang, een beetje weggedrongen tegen de muur...’ Ik ontmoette Abdulgani in het Dorchester-hotel. Het Telegraaf-artikel scheen niet onopgemerkt te zijn gebleven. Ik kon mij als Nederlander slechts voor dergelijk geschrijf generen. Bij terugkeer in Amsterdam had ik hier een gesprek over met de directeur van De Telegraaf, de heer Brandt, die het lumineuze onderschrift scheen te hebben bedacht. Zijn verweer deed mij denken aan wat kanselier Adenauer eens tegen de Britse hoge commissaris, sir Ivon Kirkpatrick opmerkte: ‘Het is jammer dat de lieve God de intelligentie van de mensen beperkingen heeft opgelegd zonder hun domheid te begrenzen.’Ga naar eindnoot1. Het stond voor mij vast, dat ik deze krant spoedig zou verlaten. Bovendien werd ik voor een gesprek bij hoofdredacteur Stokvis ontboden. De Nederlandse ambassadeur in Rome, Boon, had er zich persoonlijk bij hem over beklaagd, dat De Telegraaf ‘een man als Oltmans in dienst had, die zich met Sukarno had geëncanailleerd.’ Dit was de eerste maal, dat mij rechtstreeks ter ore kwam dat de overheid intervenieerde bij mijn werkgever, omdat zij het niet eens was met mijn methode van nieuwsgaring, in casu naar Sukarno gaan. Dit soort interventies zou zich door de jaren in vele verschillende vormen en situaties blijven herhalen, waarbij de Nederlandse Vereniging van Journalisten meer dan eens voor mij op de bres heeft gestaan. In 1972 werden de memoires van dr. H.N. Boon, Bagatellen uit de diplomatieke dienst gepubliceerd. Wanneer men deze verzameling authentieke onbenulligheden (bijvoorbeeld pagina 135, het hoofdstuk ‘Dienstgeheim’) naleest, kan men zich er nauwelijks over verbazen, dat deze ‘Haagse’ meneer zich in naam van koningin en vaderland met dit soort praktijken bezighield. |
|