Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
France Presse. Een veelbetekenend voorteken! Ambassadeur Rasjid hield woord. Hij stelde mij later tijdens een garden-party op zijn ambassade aan het staatshoofd voor. Weer een paar dagen later, bij een wandeling tussen de ruïnes van Pompeji, zou ik een eerste ernstig gesprek hebben. Sukarno zag mij foto's nemen, wenkte en wij liepen samen op. Hij begon vrijwel onmiddellijk over Nieuw-Guinea. ‘Het is jammer, dat de verhouding met Nederland zo slecht is geworden. Maar u weet het, ik heb het steeds gezegd: wanneer de kwestie Irian-Barat zal worden opgelost staat de weg naar herstel van vriendschappelijke betrekkingen tussen onze landen open.’Ga naar eindnoot1. De Indonesische minister van Buitenlandse Zaken, Roeslan Abdulgani, in gezelschapin gezelschap van Sukarno's Amerikaanse vriend, de advocaat Joe Borkin uit Washington D.C., haalde ons in. PakGa naar eindnoot2. Roeslan verzekerde mij, dat de president, als eenmaal de werkelijke vrede zou zijn bereikt, als eerste naar Nederland zou willen reizen om te helpen de goede betrekkingen te herstellen. Sukarno bevestigde de belangrijke aanvulling van zijn minister. Ik kende die dagen weinig Indonesiërs. Ik was nooit in het land geweest. Mijn vader en grootvader waren er geboren, beiden in Semarang. Mijn overgrootvader, Alexander Oltmans, was president van het comité van de Indische Spoorwegen geweest. Ik had geen mening over Sukarno. Ik was daarentegen nieuwsgierig om onze voornaamste politieke tegenstander in de wereld te ontmoeten. H.J.A. Hofland zou in Tegels lichten schrijven, dat ik in Pompeji door Bung Karno werd ‘betoverd’.Ga naar eindnoot3. Hij kletste maar wat. In twee Elseviers-reportages, van 23 en 30 juni 1956, heb ik mijn eerste indrukken van mijn reizen door Italië, en de week daarop, tijdens een soortgelijk staatsbezoek aan West-Duitsland, weergegeven. Inderdaad schreef ik bijvoorbeeld: ‘Ik geloof stellig, dat de woorden, die Sukarno in Pompeji tegen mij sprak, gemeend en oprecht waren.’ Dat was een feitelijke constatering. Maar de anti-Sukarno-stemming en de in de loop van de jaren kunstmatig opgevoerde leugens en haatcampagnes hadden de kracht van een orkaan. Als de piloot van een éenmotorig vliegtuigje zou ik tot een speelbal van de wind worden. De aankondiging van mijn opinie, dat Bung Karno meende, dat hij naar vriendschap met Nederland verlangde, kwam vijftien jaar later ook bij Hofland nog altijd over als een betovering. Een stroom van verontwaardigde brieven van lezers belandde op de bureaus van de Elseviers-redactie. Een mevrouw uit Zutphen schreef naar aanleiding van Sukarno's uitspraak: ‘Een dode Javaan liegt niet.’ Aldus luidde volgens haar een Indonesisch gezegde. |
|